Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/9035 MPWKLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde [gemachtigde],
de minister van Defensie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eiser heeft in verband met tijdens dienstreizen op 5 juli 2010, 2, 10, 11, 12 en 13 augustus 2010 verrichte werkzaamheden declaraties ingediend ter vergoeding van door hem gemaakte verblijfkosten, te weten de zogenaamde kleine component ter waarde van € 4,50.
Tegen de afwijzing van de gevraagde vergoeding heeft eiser bij schrijven van 17 augustus 2010 en 9 september 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 november 2010 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en eiser alsnog een vergoeding van de kleine component voor de dienstreizen op 5 juli 2010 en 12 augustus 2010 toegekend.
Bij brief van 20 december 2010 heeft eiser tegen dit besluit, voor zover betrekking hebbende op de weigering van de kleine component voor de dienstreizen op 2, 10, 11 en 13 augustus 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 9 maart 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [X], kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. [Y].
II OVERWEGINGEN
1 Eiser heeft gesteld dat hij recht op de kleine component heeft, aangezien hij op 2, 10, 11 en 13 augustus 2010 dienstreizen heeft gemaakt, gedurende welke dienstreizen hij kosten heeft moeten maken omdat hij niet in staat was om op een locatie van Defensie consumpties te nuttigen.
Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder bij de vergoeding van de door hem in bezwaar noodzakelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand de zaak ten onrechte als een zaak van licht gewicht heeft aangemerkt en een wegingsfactor 0,5 heeft toegepast.
2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, met uitsluiting van de lunch waarvoor eiser reeds een vergoeding heeft gekregen, niet aannemelijk is gemaakt dat eiser gedurende de dienstreizen op 2, 10, 11 en 13 augustus 2011 noodzakelijke kosten heeft gemaakt waarvoor eiser voor forfaitaire vergoeding van de kleine component in aanmerking zou komen. Tijdens deze dienstreizen heeft eiser werkzaamheden op een boot, op open water, uitgevoerd, in tegenstelling tot de dienstreizen op 5 juli 2010 en 12 augustus 2010 toen eiser werkzaamheden vanaf de dijk heeft uitgevoerd. De boot wordt in Harlingen te water gelaten. In Harlingen bevindt zich een politiestation alwaar medewerkers van de Koninklijke Marechaussee gratis koffie en thee kunnen gebruiken. De kleine component is vooral bedoeld voor de aanschaf van koffie en thee buiten de defensielocaties en niet voor het kopen van een voorraad van levensmiddelen. Nu eiser voorafgaande aan en na afloop van zijn dienst op de boot in de gelegenheid was om op het politiebureau van Harlingen gratis koffie en thee te gebruiken, is de vergoeding van de kleine component op goede gronden afgewezen.
3 Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit Dienstreizen Defensie (BDD) worden de voor een dienstreis noodzakelijk gemaakte verblijfskosten, waaronder zijn te verstaan de uitgaven voor maaltijden, logies en kleine uitgaven, vergoed volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling Dienstreizen Defensie (RDD), voor zover hier van belang, bestaat de vergoeding van de verblijfskosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het BDD uit de vergoeding van kleine uitgaven.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, onder a en sub 1, van de RDD bestaat de vergoeding van kleine uitgaven, indien het betreft een binnenlandse dienstreis, uit de kleine component.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de RDD wordt de reisdeclaratie voldaan tot het bedrag, waarop volgens de door de dienstreiziger vermelde gegevens op grond van het BDD en de RDD aanspraak kan worden gemaakt of wordt gemaakt.
4 Uit de voornoemde, in dit geding van toepassing zijnde, bepalingen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de ambtenaar die aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens een dienstreis buiten defensielocaties kleine uitgaven - bijvoorbeeld voor een kopje koffie of thee - heeft gemaakt, een vast bedrag - van € 4,50 per dag wordt vergoed, zonder dat hij betalingsbewijzen hoeft over te leggen en zonder dat hij aannemelijk hoeft te maken dat de gemaakte kosten per dag tenminste € 4,50 hebben bedragen.
Niet in geschil is dat eiser op 2, 10, 11 en 13 augustus 2011 dienstreizen heeft gemaakt.
Eiser heeft verklaard dat hij op de voornoemde vier dagen observaties nabij de sluis van Kornwerderzand en Breezanddijk heeft uitgevoerd, in een team van vijf collega's. Bij deze observaties bevonden twee collega's zich op de dijk en drie, onder wie eiser, op de boot. De vijf collega's gaan gezamenlijk lunchen in Makkum, waar geen defensielocatie is. Degenen die dienst hebben op de dijk, rijden voor de lunch met een auto naar Makkum en degenen die dienst hebben op de boot, varen met de boot daar naartoe. Op de dagen dat eiser dienst op de boot heeft koopt hij vóór de aanvang van de dienst en/of na de lunch onder andere een fles water, omdat op de boot geen consumpties kunnen worden aangeschaft. De collega's van eiser die dienst hebben op de dijk kunnen consumpties aanschaffen bij de benzinepomp aan de Breezanddijk en krijgen deze wel vergoed, in de vorm van de kleine component.
Verweerder heeft de door eiser beschreven gang van zaken niet betwist.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de reden waarom de kleine component aan de collega's van eiser die op de dijk dienst hebben, wordt vergoed, is gelegen in de omstandigheid dat zij tijdens hun werkzaamheden de dijk niet kunnen verlaten om op een defensielocatie consumpties te nuttigen. De rechtbank is van oordeel dat dit eveneens geldt voor de collega's op de boot, aangezien zij de werkzaamheden ook niet kunnen onderbreken om voor het nuttigen van drankjes naar een defensielocatie te gaan. Gelet op de gedingstukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke situatie van de collega's van eiser, die op de voornoemde dagen op de dijk dienst hebben gehad, niet zodanig van de situatie van eiser en zijn collega's op de boot verschilt, dat hiermee het verschil in de behandeling van de verzoeken om vergoeding van de kleine component kan worden gerechtvaardigd. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens de voornoemde dienstrijzen kosten heeft gemaakt, die onder de kleine component kunnen worden gebracht.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit tot handhaving van de weigering om door eiser gedeclareerde verblijfskosten te vergoeden niet in stand kan blijven. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder aan eiser de kleine component ten bedrage van totaal € 18,- vergoedt, voor de dienstreizen op 2, 10, 11 en 13 augustus 2010.
5 Met betrekking tot de door eiser in bezwaar noodzakelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand is de rechtbank van oordeel dat gelet op het geringe belang en ingewikkeldheid van de zaak, verweerder terecht een wegingsfactor 0,5 heeft toegepast. Voorts is de rechtbank van oordeel dat gelet op het lichte gewicht van de zaak, ook bij de vaststelling van de proceskosten in beroep een wegingsfactor 0,5 dient te worden toegepast. De door eiser voor de behandeling van het beroep noodzakelijk gemaakte proceskosten waarvoor verweerder op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht dient te worden veroordeeld, worden derhalve vastgesteld op € 437,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 0,5).
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser de kleine component ten bedrage van totaal € 18,- vergoedt;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 437,-;
gelast verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,- te
vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D.G.J. Dop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.N. Powell.
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.