ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0863
Rechtbank 's-Gravenhage
Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlandse nationaliteit en gevolgen voor EU-burgerschap
In deze zaak heeft verzoeker, geboren in Somalië, op 19 november 2008 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage. Hij verzocht de rechtbank vast te stellen dat hij sinds 14 november 1997 de Nederlandse nationaliteit bezit en vroeg om veroordeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de kosten van het geding. De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat verzoeker nooit de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 februari 2011, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. C.F. Roza en de IND door mr. J.E.A. Pesch.
Verzoeker stelt dat hij als adoptiefkind van zijn veel oudere halfbroer, die in Nederland als vluchteling is toegelaten, moet worden beschouwd. Hij voert aan dat hij door de naturalisatie van zijn halfbroer automatisch de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De IND betwist dit en stelt dat verzoeker geen kind is van zijn halfbroer, maar dat hij slechts een veel oudere halfbroer is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor medenaturalisatie, zoals vastgelegd in artikel 11 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN, oud).
De rechtbank concludeert dat verzoeker nooit de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, omdat hij niet als geadopteerd kind kan worden beschouwd. Het beroep op het arrest Rottmann van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt afgewezen, omdat verzoeker nooit de Nederlandse nationaliteit heeft gehad en dus ook geen rechten als burger van de Europese Unie kan verliezen. De rechtbank wijst het verzoek van verzoeker af, met als gevolg dat hij geen aanspraak kan maken op de bescherming van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. De beschikking is gegeven op 7 april 2011 door een meervoudige kamer van de rechtbank.