ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0843

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
365088 - HA RK 10-216
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit en de rol van stiefmoeder bij optieverklaring

In deze zaak heeft verzoekster op 23 april 2010 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de afgifte van een Nederlands paspoort dat aan haar was verstrekt, maar inmiddels verloren is gegaan. De verzoekster, geboren in Ghana, heeft in haar verzoek aangevoerd dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door optie, en dat haar vader, die in 1992 de Nederlandse nationaliteit verkreeg, haar erkend heeft. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter betwist dat verzoekster ooit in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit. De IND stelt dat de optieverklaring niet is gedaan door de werkelijke moeder van verzoekster, maar door haar stiefmoeder, en dat de afgifte van een paspoort op zich geen grond is voor het verkrijgen van de nationaliteit.

De rechtbank heeft op 7 april 2011 de mondelinge behandeling van het verzoekschrift gehouden, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.M. Hagg, en de IND werd vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefmoeder van verzoekster, mevrouw [A], niet haar werkelijke moeder is en dat de optieverklaring op grond van artikel 27 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet geldig is. Bovendien was verzoekster op het moment van de naturalisatie van haar vader niet in Nederland, waardoor zij niet meegenaturaliseerd kon worden.

De rechtbank concludeert dat het verzoek van verzoekster moet worden afgewezen, omdat de wettelijke vereisten voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit niet zijn vervuld. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 365088 / HA RK 10-216
Beschikking van 7 april 2011
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. I.M. Hagg te Amsterdam,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.
Verzoekster wordt hierna ook aangeduid met "[verzoekster]" en belanghebbende met "de IND".
1. Het procesverloop
1.1.[verzoekster] heeft op 23 april 2010 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Aanvulling op het verzoekschrift is ontvangen bij brief van 30 november 2010.
1.2.De IND heeft bij brief van 25 augustus 2010 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3.De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op 10 februari 2011. [verzoekster] is verschenen met mr. Hagg. Namens de IND is mr. Cappon verschenen.
2. Het verzoek en het verweer
2.1.[verzoekster] voert het volgende aan. Zij is op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] in Ghana geboren als dochter van [moeder] en [vader]. Op 6 jarige leeftijd is zij met haar vader en haar stiefmoeder Nederland binnen gekomen. Op 10 jarige leeftijd is zij teruggebracht naar haar oma in Ghana. In de periode dat zij in Nederland verbleef heeft zij door optie de Nederlandse nationaliteit verkregen. Een indertijd aan haar verstrekt en op haar naam gesteld Nederlands paspoort is verdwenen. Zij meent primair op basis van het haar verstrekte paspoort de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Subsidiair meent zij het Nederlanderschap te hebben verkregen door erkenning door haar vader, die in 1992 de Nederlandse nationaliteit verkreeg.
2.2.De IND stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] nooit in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit. De optie is niet uitgebracht door de werkelijke moeder van [verzoekster], maar door haar stiefmoeder [A]. Op 2 april 1990 is een Nederlands paspoort afgegeven aan een kind van de stiefmoeder. Afgifte van een Nederlands paspoort is overigens geen grond voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. [verzoekster] heeft niet als minderjarige gedeeld in de naturalisatie van [vader] en er is geen sprake van een erkenning als bedoeld in de wet. De IND is voorts niet gebleken dat [verzoekster] anderszins het Nederlanderschap heeft verkregen.
3. De beoordeling
3.1.De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande gegevens. [verzoekster] is geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] in Ghana uit een relatie van mevrouw [moeder] en de heer [vader]. Bij koninklijk besluit van 5 november 1992 heeft [vader] door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkregen. Bij beschikking van 24 september 2008 heeft de rechtbank Amsterdam het vaderschap van [vader] ten aanzien van verzoekster vastgesteld.
3.2.De wijzen waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen zijn limitatief opgesomd in de Nederlandse nationaliteitswetgeving. Daaronder valt niet, zoals door [verzoekster] aangevoerd, een verkrijging van het Nederlanderschap op basis van een verstrekt Nederlands paspoort. Dat ergens in Nederland iemand in het bezit is van een op naam van [verzoekster] afgegeven paspoort, zoals ter zitting is aangevoerd, maakt dit niet anders.
3.3.De stiefmoeder van [verzoekster], mevrouw [A] (vanaf 29 oktober 1982 in het bezit van de Nederlandse nationaliteit), heeft op 6 mei 1986 bij de gemeente Voorburg namens de toen minderjarige, op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Ghana) geboren [verzoekster] geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. Nog daargelaten dat de door [A] opgegeven geboorteplaats en familienaam afwijken van die van [verzoekster] kan [verzoekster] aan deze optie niet het Nederlanderschap ontlenen omdat mevrouw [A] niet haar werkelijke moeder is. Immers, op grond van artikel 27 lid 2 RWN (oud), dient de optieverklaring ten behoeve van een minderjarige te worden afgelegd door de moeder.
3.4.Bij koninklijk besluit van 5 november 1992 is aan [vader] de Nederlandse nationaliteit verleend. In het naturalisatiebesluit is een algemeen voorbehoud opgenomen waarmee het Nederlanderschap werd onthouden aan minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd binnen het Koninkrijk was toegestaan. Een op het moment van de naturalisatie van de ouder buiten het Koninkrijk verblijvend minderjarig kind valt onder dit algemene voorbehoud en wordt dus niet meegenaturaliseerd met de ouder. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij op 10 jarige leeftijd (in 1989) is teruggebracht naar Ghana en dat zij in 1999 naar Nederland is teruggekeerd. Tijdens de naturalisatie van [vader] in 1992 verbleef zij derhalve niet in Nederland en is zij dus niet meegenaturaliseerd met [vader].
3.5.Tenslotte overweegt dat rechtbank dat er geen sprake is van een latere erkenning van [verzoekster] door [vader] die leidt tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Zijn erkenning van het biologisch vaderschap in het verweerschrift (gedateerd 17 november 2004) tijdens de procedure tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [vader] is geen erkenning als bedoeld in artikel 1:203 van het Burgerlijk Wetboek. Bovendien was [verzoekster] op 17 november 2004 reeds meerderjarig, zodat zij ook daarom niet op deze wijze in het bezit kan zijn gekomen van de Nederlandse nationaliteit.
3.6.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
4.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.A. Koppen, E. Weiss en F.M. Bus en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.