ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0843
Rechtbank 's-Gravenhage
Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit en de rol van stiefmoeder bij optieverklaring
In deze zaak heeft verzoekster op 23 april 2010 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de afgifte van een Nederlands paspoort dat aan haar was verstrekt, maar inmiddels verloren is gegaan. De verzoekster, geboren in Ghana, heeft in haar verzoek aangevoerd dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door optie, en dat haar vader, die in 1992 de Nederlandse nationaliteit verkreeg, haar erkend heeft. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter betwist dat verzoekster ooit in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit. De IND stelt dat de optieverklaring niet is gedaan door de werkelijke moeder van verzoekster, maar door haar stiefmoeder, en dat de afgifte van een paspoort op zich geen grond is voor het verkrijgen van de nationaliteit.
De rechtbank heeft op 7 april 2011 de mondelinge behandeling van het verzoekschrift gehouden, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.M. Hagg, en de IND werd vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefmoeder van verzoekster, mevrouw [A], niet haar werkelijke moeder is en dat de optieverklaring op grond van artikel 27 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet geldig is. Bovendien was verzoekster op het moment van de naturalisatie van haar vader niet in Nederland, waardoor zij niet meegenaturaliseerd kon worden.
De rechtbank concludeert dat het verzoek van verzoekster moet worden afgewezen, omdat de wettelijke vereisten voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit niet zijn vervuld. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.