RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/4401
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in het uitzetcentrum te Rotterdam,
raadsvrouw mr. I. Egmond-van Ladesteyn,
eiser;
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door R.L.F. Zandbelt,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 8 februari 2011 is eiser in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, nu de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000).
Op 8 februari 2011 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 16 februari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek te heropenen. Daarop is het beroep ter zitting van 2 maart 2011 behandeld, waarna het onderzoek is gesloten.
De rechtbank heeft andermaal aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek te heropenen teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 11 maart 2011 heeft verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nader onderzoek ter zitting af te doen. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1 Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Anders dan verweerder stelt moet de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn) wel degelijk op Dublinclaimanten van toepassing worden geacht. Eiser moet als een illegaal op het grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 1 van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien, zo vervolgt eiser, volgt uit artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn duidelijk dat het begrip 'terugkeer' tevens terugkeer naar Dublinlanden behelst.
2.2 Verweerder stelt - samengevat weergegeven - dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is op Dublinclaimanten. Dit blijkt in de eerste plaats uit de omstandigheid dat op geen enkele plaats in de Terugkeerrichtlijn wordt verwezen naar de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Dublinverordening) en de Verordening (EG) 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van de Dublinverordening (hierna: Verordening Uitvoeringsbepalingen Dublin). Gelet op het samenspel van de Dublinverordening en de Verordening Uitvoeringsbepalingen Dublin met betrekking tot de overdracht aan de andere lidstaat voorziet de Terugkeerrichtlijn niet in aanvullende regelingen, aldus verweerder. Ter staving van dit betoog verwijst verweerder naar de omstandigheid dat in de concepttekst van de Europese Commissie ter zake de aanpassing van de Dublinverordening van 3 december 2008 (COM(2008)820) een apart onderdeel is opgenomen dat ziet op bewaring met het oog op de overdracht. De enige ratio achter dit onderdeel is volgens verweerder dat de bewaring van vreemdelingen die onder het bereik van de Dublinverordening vallen niet door de Terugkeerrichtlijn wordt bestreken, waardoor aanvullende regelgeving noodzakelijk is om de regels van de lidstaten op dit punt te harmoniseren.
Verweerder concludeert derhalve dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is op Dublinclaimanten, zodat aan toetsing van artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn niet kan worden toegekomen en nationale wetgeving, in casu artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000, van toepassing is.
2.3 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser, als Dublinclaimant, onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn valt. Niet in geschil is dat verweerder voornemens is eiser in het kader van de Dublinprocedure zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 juni 2011, over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. Eiser is met het oog op die overdracht in bewaring gesteld.
2.4 Ingevolge artikel 1 van de Terugkeerrichtlijn worden in deze richtlijn de gemeenschappelijke normen en procedures vastgesteld die door de lidstaten moeten worden toegepast bij de terugkeer van illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van derde landen, overeenkomstig de grondrechten die de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht en het internationaal recht vormen, met inbegrip van de verplichting om vluchtelingen te beschermen en de mensenrechten te eerbiedigen.
2.5 Op grond van overweging 9 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn mag - overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus - een onderdaan van een derde land die in een lidstaat asiel heeft aangevraagd niet worden beschouwd als iemand die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft, totdat het afwijzende besluit inzake het verzoek respectievelijk het besluit waarbij het verblijfsrecht van de betrokkene wordt beëindigd, in werking is getreden.
2.6 Ingevolge artikel 3, aanhef en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder 'terugkeer': het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:
- zijn land van herkomst, of
- een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of
- een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is in geval van eiser geen sprake van terugkeer in de zin van artikel 3, aanhef en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn, omdat Italië niet kan worden aangemerkt als een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen als bedoeld onder het tweede gedachtestreepje van voornoemd artikellid. De rechtbank is daarbij van oordeel dat voornoemde communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen enkel zien op overeenkomsten of regelingen gesloten dan wel getroffen met landen die geen lid zijn van de Europese Unie. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in het "Groenboek over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie blijven" van 10 april 2002 (COM(2002)175), de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven (COM(2002)564) en deel 5 van de concepttekst van de Europese Commissie ter zake van de aanpassing van de Dublinverordening van 3 december 2008 (COM(2008)820). Verder wordt in overweging 7 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn benadrukt dat, om het terugkeerproces te vergemakkelijken, op het niveau van de Gemeenschap en op bilateraal niveau overnameovereenkomsten met derde landen moeten worden gesloten. Internationale samenwerking met de landen van oorsprong is in alle stadia van de terugkeerprocedure een absoluut vereiste voor het realiseren van een duurzame terugkeer.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt ook hieruit dat overdracht in het kader van de Dublinverordening, niet valt onder het begrip terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Mitsdien zal de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring uitsluitend toetsen aan nationale wetgeving. Hetgeen eisers bij brief van 22 februari 2011 hebben aangevoerd in het licht van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn, zal de rechtbank dan ook onbesproken laten.
2.7 Eiser stelt dat geen enkele noodzaak bestond om hem in bewaring te stellen. Hij verbleef in een asielzoekerscentrum. Verweerder had dan ook in afwachting van zijn daadwerkelijke overdracht aan de Italiaanse autoriteiten kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel, bijvoorbeeld een meldplicht.
2.8 De rechtbank overweegt dat het ingevolge het toepasselijke beleid, neergelegd in paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc 2000), mogelijk is een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 of artikel 59, eerste én tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring te stellen. Op grond van paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 is voor de toepassing van deze bewaringsgrond noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt. Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien tot het opleggen van een lichter middel. Verweerder heeft het risico dat eiseres zich niet zal melden op het moment dat de daadwerkelijke overdracht aan de Italiaanse autoriteiten in zicht komt, niet hoeven aanvaarden. De rechtbank is voorts niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andersluidend oordeel nopen.
2.9 Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. M. van Loenen en mr. drs. H. den Haan, rechters, en door de voorzitter en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2011
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.