ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9618

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-757735-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege na psychose

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die lijdt aan schizofrenie van het katatone type. De verdachte heeft onder invloed van een psychose zijn collega en klimvriend om het leven gebracht door hem met een klimtouw te wurgen. Na de daad heeft hij het lichaam van het slachtoffer in zijn caravan geladen en in een greppel begraven. De rechtbank oordeelt dat dit een zeer ernstig strafbaar feit is, waarbij de verdachte het slachtoffer heeft beroofd van zijn leven en de nabestaanden onherstelbaar leed heeft aangedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Gezien de ernst van het feit en het gevaar van recidive, is de rechtbank van oordeel dat terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de vader van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de vriendin van het slachtoffer afgewezen, omdat aan haar niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757735-09
Datum uitspraak: 1 maart 2011
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1989,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Psychiatrisch Centrum Amsterdam te Amsterdam.
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 oktober 2010 en 1 maart 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Heemskerk, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. I.J.E.H.C. Degeling heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging met oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [vriendin van slachtoffer], tot toewijzing van het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer] en tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het immateriële deel van deze vordering.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging- ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 29 april 2009 tot en met 30 april 2009 te Ramousies (Frankrijk), althans in het arrondissement Avesnes sur Helpe (Frankrijk), in ieder geval in Frankrijk of in België opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een touw om de hals en/of nek van die [slachtoffer] gedaan en/of vervolgens dat touw aangetrokken waardoor die [slachtoffer] is gestikt, althans gewurgd, in ieder geval heeft verdachte zodanige
handelingen verricht dat die [slachtoffer] is gestikt/verstikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 29 april 2009 tot en met 30 april 2009 te Ramousies (Frankrijk), althans in het arrondissement Avesnes sur Helpe (Frankrijk), in ieder geval in Frankrijk of in België opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een touw om de hals en/of nek van die [slachtoffer] gedaan en/of vervolgens dat touw aangetrokken waardoor die [slachtoffer] is gestikt, althans gewurgd, in ieder geval heeft
verdachte zodanige handelingen verricht dat die [slachtoffer] is gestikt/verstikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een of meer geldbedragen en/of pogingen tot diefstal van een of meer geldbedragen en/of een camera en/of een gitaar en/of een bankpas en/of een cd en/of een gsm, welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 29 april 2009 tot en met 30 april 2009 te Ramousies (Frankrijk), althans in het arrondissement Avesnes sur Helpe (Frankrijk, in ieder geval in Frankrijk of in België opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, een touw om de hals en/of nek van die [slachtoffer] gedaan en/of vervolgens dat touw aangetrokken waardoor die [slachtoffer] is gestikt, althans gewurgd, in ieder geval heeft verdachte zodanige handelingen verricht dat die [slachtoffer] is gestikt/verstikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 29 april 2009 tot en met 30 april 2009 te Ramousies (Frankrijk), althans in het arrondissement Avesnes sur Helpe (Frankrijk), in ieder geval in Frankrijk en/ of in Borgerhout (België), in ieder geval in België, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen en/of een camera en/of een gitaar en/of een bankpas en/of een cd en/of een gsm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot dat/die geldbedrag(en) heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geld en/of camera en/of gitaar en/of bankpas en/of cd en/of gsm, onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een niet voor gebruik door verdachte bestemde (credit)card en/of (pin)pas en/of bankpas en/of pincode, welke diefstal(len) werd(en) voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het wurgen, althans verstikken van die [slachtoffer], althans het slaan van een touw rondom de nek van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het trekken aan dat touw, tengevolge van welk feit die [slachtoffer] is overleden;
en/of
hij op een of meer tijdstippen op 30 april 2009 (van 19.43 uur tot 20.17 uur en/of om 20.20 uur) te Borgerhout (België), in ieder geval in België, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot dat/die geldbedrag(en) heeft verschaft en/of dat
weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een niet voor gebruik door verdachte bestemde (credit)card en/of (pin)pas en/of bankpas en/of pincode, welke poging(en) tot diefstal werd(en) voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die (pogingen) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het wurgen, althans verstikken van die [slachtoffer] althans het slaan van een touw rondom de nek van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het trekken aan dat touw, zich naar een geldautomaat in Borgerhout (België) heeft begeven en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal de (credit)card en/of (pin)pas en/of bankpas van die [slachtoffer] in die automaat heeft gedaan en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal de pincode van die [slachtoffer] heeft ingevoerd terwijl de uitvoering van die voorgenomen diefstallen niet is voltooid, en tengevolge van welk feit die [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Korte samenvatting van de zaak
De verdachte is een fervent klimmer en werkt bij de klimhal in de [klimhal] te [plaats]. Bij deze klimhal werkt ook het slachtoffer, [slachtoffer]. Op zaterdag 25 april 2009 besluiten ze samen te gaan klimmen in Fontainebleau te Frankrijk. Ze vertrekken na het werk met de auto en caravan van de verdachte. De hond van de verdachte gaat ook mee. Ze verblijven van 26 april 2009 tot en met 29 april 2009 op de Camping des Pres te Grex sur Loing. Op 29 april 2009 gaan de verdachte en [slachtoffer] na het afrekenen bij de camping nog boulderen (klimmen op keien) in de omgeving. Na het klimmen halen ze de caravan op en vertrekken omstreeks 16:30 uur in de richting van Nederland.
Op 30 april 2009 wordt de verdachte door verschillende getuigen bij zijn woning in [plaats] gezien, waar hij de caravan achterlaat. Op diezelfde dag vindt de vriendin van [slachtoffer] een handgeschreven briefje van de verdachte in de brievenbus met de mededeling dat hij met [slachtoffer] ruzie heeft gehad en dat [slachtoffer] met de trein naar Nederland zou komen. Op 30 april 2009 en 1 mei 2009 heeft de vriendin van [slachtoffer] sms-contact met de verdachte, waarbij de verdachte haar vertelt dat [slachtoffer] heeft gesproken over een voornemen om niet meer naar huis te gaan, maar een caravan te kopen en een nieuw leven op te bouwen. Als [slachtoffer] op 2 mei 2009 nog steeds niet thuis is gekomen en hij ook zijn telefoon niet meer opneemt, doet zijn vriendin aangifte van vermissing.
Nadat de verdachte zijn caravan in [plaats] heeft teruggebracht, vertrekt hij en zwerft tot zijn aanhouding op 15 mei 2009 samen met zijn hond door Europa, waar hij door verschillende getuigen in Duitsland, Italië, Slovenië en Zwitserland wordt gezien en herkend. Hij wordt in Zwitserland na een controle door de grenspolitie uit de trein gehaald omdat hij als vermist geregistreerd staat. Na een verhoor op het politiebureau mag de verdachte weer gaan. Hij neemt de trein en wordt uiteindelijk in Stuttgart in Duitsland aangehouden.
De verdachte verklaart bij de politie dat hij en [slachtoffer] ergens in Noord-Frankrijk onderweg terug naar huis een lifter hebben opgepikt, die hij de Roemeen noemt. Deze Roemeen zou op een gegeven moment een wapen op [slachtoffer] hebben gericht en zo de verdachte hebben gedwongen terug naar Nederland te gaan om kostbaarheden op te halen. De verdachte is met zijn auto en caravan terug naar Nederland gereden, waar hij de caravan bij zijn huis in [plaats] heeft achtergelaten. Bij terugkomst in Frankrijk zou de Roemeen [slachtoffer] met een touw hebben gewurgd en wordt de verdachte gedwongen het lichaam van [slachtoffer] te begraven. Daarna heeft de verdachte samen met de Roemeen gedwongen door Europa gezworven.
Op 25 mei 2009 treft een wandelaar in een greppel langs de departementale weg 80 in de gemeente Ramousies een menselijk lichaam aan. Dit blijkt het lichaam van [slachtoffer] te zijn.
De conclusie van het sectierapport is dat uit de sectiegegevens van het lichaam van [slachtoffer] blijkt dat het overlijden direct is toe te schrijven aan verstikking door de gevolgen van strottenhoofdletsel die op het moment van overlijden samenging met een verkeerde richting van het voedsel. De sectie heeft een breuk van het rechteruitsteeksel van het schildkraakbeen uitgewezen alsmede een breuk van het tongbeen, bevindingen die overtuigend zijn voor een letselveroorzakend handelen uitgevoerd door een derde op de hals van het slachtoffer zoals door wurging. Er zijn geen tekenen van een worsteling of verzet aangetroffen.
Ter terechtzitting van 13 oktober 2010 bekent de verdachte dat hij [slachtoffer] in Frankrijk om het leven heeft gebracht. Hij heeft op de terugweg naar Nederland, toen zij op zijn verzoek waren gestopt om zijn hond uit te laten, vanaf de achterbank van de auto een klimtouw om de nek van [slachtoffer] gedaan, het touw aangetrokken en [slachtoffer] daarmee gewurgd. Vervolgens heeft hij het lichaam van [slachtoffer] in de caravan gelegd en op een andere plek langs de weg in een greppel begraven.
De verdachte verklaart op 13 oktober 2010 ook dat al eerder tijdens hun verblijf in Frankrijk bij hem de gedachte was opgekomen [slachtoffer] te doden. Tijdens de autorit terug naar Nederland heeft hij meerdere keren het plan opgevat om tijdens een stop [slachtoffer] met het klimtouw te wurgen. Ze zijn op zijn verzoek verschillende keren onderweg gestopt om de hond uit te laten. Elke keer was hij van plan was om [slachtoffer] van het leven te beroven, aldus de verdachte. Tijdens de vierde of vijfde stop is hij achter [slachtoffer] gaan zitten op de achterbank, heeft hij een klimtouw gepakt en vervolgens [slachtoffer] daarmee gewurgd.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht:
hij op 29 april 2009 te Ramousies (Frankrijk), althans in het arrondissement Avesnes sur Helpe (Frankrijk), in ieder geval in Frankrijk, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een touw om de hals en nek van die [slachtoffer] gedaan en vervolgens dat touw aangetrokken waardoor die [slachtoffer] is gestikt, althans gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er bij zijn cliënt geen sprake kan zijn geweest van opzet en voorbedachte raad omdat in het rapport van het Pieter Baan Centrum wordt geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan schizofrenie van het katatone type en ten tijde van het doden van [slachtoffer] in een psychose verkeerde, zodat hij ten tijde van het gepleegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank stelt voorop dat een geestelijke afwijking slechts kan leiden tot het ontbreken van opzet indien bij de dader blijkt van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.
Ook voor voorbedachte raad geldt dat een geestelijke stoornis daaraan niet in de weg behoeft te staan. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat vast komt te staan dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het reeds genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te gegeven. Het delict moet niet het gevolg zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Niet verlangd wordt dat (uit de bewijsmiddelen blijkt dat) de verdachte zich daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad.
De verdachte wist wat hij deed toen hij het plan opvatte en uitvoerde om [slachtoffer] te doden. Zijn handelen was erop gericht [slachtoffer] van het leven te beroven, met andere woorden: hij had inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan. Dat het doden van [slachtoffer] werd ingegeven door de psychose - de rapporterend deskundigen hebben gesteld dat de gedragingen van verdachte volledig ten dienste stonden van de psychotische probleemoplossing (het doden van [slachtoffer]) - maakt dat niet anders. Dat betekent dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer].
De verdachte heeft voorts gehandeld met voorbedachte raad. Uit zijn verklaringen blijkt dat hij al langer met het idee rondliep om [slachtoffer] te doden. Nadat dit idee bij hem had postgevat, heeft hij niet alleen de tijd gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit - en heeft daarmee voor de verdachte de gelegenheid bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te gegeven - maar uit zijn verklaringen blijkt bovendien dat hij dat heeft gedaan.
Het voorgaande leidt tot de bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde moord.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling of de verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), d.d. 20 januari 2010 en het aanvullend rapport van het PBC, d.d. 10 februari 2011, beide opgesteld door S. Went, psychiater en C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog. Voor zover hier van belang staat het volgende in deze rapporten:
"Betrokkene is een gemiddeld intelligente, 21-jarige jongeman bij wie sprake is van schizofrenie van het katatone type. De eerste psychotische verschijnselen deden zich rond zijn 18e levensjaar voor. Vanaf zijn puberteit was er bij betrokkene vermoedelijk reeds sprake van prodromale symptomen (verschijnselen die aan schizofrenie voorafgaan). De ernstige vorm van schizofrenie uit zich bij betrokkene door waanachtige gedachten en/of wanen, waarbij betrokkene gedachten heeft achtervolgd, in de gaten gehouden en vergiftigd te worden. In het verleden heeft dit geleid tot dusdanige angsten dat betrokkene zijn eten in een afgesloten kist bewaarde en hij een hond aanschafte, ter beveiliging tegen zijn ouders.
Daarnaast zijn er akoestische, visuele en somatische hallucinaties. Zo hoort betrokkene geluiden die naar zijn zeggen soms de vorm van stemmen aannemen. Mogelijk is er sprake van bevelshallucinaties, daar betrokkene heeft aangegeven dan in een soort roes te zijn waarin hij ook dingen moet doen. Verder gaat hij, als hij mensen wat langer aankijkt, andere mensen in hun gelaatstrekken zien. Opvallend zijn vooral de somatische hallucinaties, onder andere een soort kriebelen aan zijn anus, alsof er iemand aan zit, en zijn handen die niet meer aanvoelen als zijn eigen handen, waarbij hij het gevoel heeft dat deze zijn gekrompen.
Betrokkene heeft op verschillende manieren uiting gegeven aan identiteitsdiffusie, zoals kan voorkomen bij schizofrenie. Zo veranderde hij vanaf zijn pubertijd geregeld van uiterlijk (hip-hop "witte neger"-stijl, marinier, hippie). Tijdens zijn verblijf in het PBC heeft hij aangegeven het gevoel te hebben in iemand anders te veranderen en bang te zijn zichzelf kwijt te raken en "rare dingen" te gaan doen. In het verlengde hiervan heeft betrokkene er bij het eerdere PBC-onderzoek blijk van gegeven 'open te liggen' (het wegvallen van lichaams- en/of geestgrenzen), door uiting te geven aan zijn idee dat de onderzoekend psycholoog zijn lichaam betrok.
Daarnaast zijn er tijdens zijn huidige verblijf katatone verschijnselen waargenomen, zoals het langdurig in een vreemde houding blijven staan, overmatige motorische activiteit (doelloos heen en weer lopen, bij stilstaan het gewicht steeds van het ene op het andere been verplaatsen) en grimassen.
Betrokkene is oninvoelbaar in contact en in gesprekken worden heldere vlagen afgewisseld met onsamenhangend denken, verwardheid, onnavolgbare opmerkingen, langdurige stiltes, wegkijken en staren. Omdat hij de symptomatologie tot op zekere hoogte weet te onderdrukken is de indruk dat betrokkene de afgelopen jaren chronisch psychotisch is geweest, terwijl dit niet altijd duidelijk aan hem te merken was. Agressie in het verleden lijkt vooral te zijn gerelateerd aan betrokkenes psychose.
Omdat het beeld bij betrokkene tijdens zijn huidige PBC-verblijf naast de kernsymptomen van schizofrenie (wanen en hallucinaties) gedomineerd wordt door ernstig katatoon gedrag kan thans worden gesteld dat er sprake is van schizofrenie van het katatone type. Het beeld is gefragmenteerd en het denken verbrokkeld.
Afgaande op betrokkenes verklaring bij de rechtbank kan gesteld worden dat psychotische motieven aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, waarbij achterdocht op de voorgrond stond. Uit de verklaringen van betrokkene -die door de onderzoekend psycholoog en psychiater tevens vanaf audio-opname is beluisterd- blijkt het te gaan om een gefragmenteerd beeld, waarbij betrokkene wisselende motieven geeft en zich soms tegenstrijdig uitlaat. Op momenten dat wordt doorgevraagd op zijn motieven nemen de stiltes voordat betrokkene antwoord geeft (als hij al antwoord geeft) dusdanig toe, dat de indruk ontstaat dat betrokkene desintegreert terwijl hij over zijn psychotische belevingen van destijds vertelt.
De motieven die betrokkene noemt, zijn onder andere het idee dat het slachtoffer een undercover politieagent was en dat hij het idee had door het slachtoffer te worden vergiftigd. Door de fragmentatie blijkt dat ook betrokkene zelf niet precies weet hoe het zit. Duidelijk wordt dat zich iets zou hebben "afgespeeld" waarvan betrokkene zich uitsluitend kon bevrijden door het slachtoffer te doden. Bertokkene kon zich hier niet losmaken en zag geen andere oplossing dan het slachtoffer te doden -indien bewezen- om van zijn angst (voortspruitend uit achterdocht) af te komen. Het - door hem genoemde- enkele malen stoppen met de auto alvorens het tenlastegelegde uit te voeren, kan passen bij psychotische twijfelzucht. Gedragingen, die ogenschijnlijk berekenend overkomen, zoals het ontsteken van de koplampen zodat niet gezien zou worden wat zich in de auto afspeelde, stonden volledig ten dienste van de psychotische probleemoplossing (het doden van het slachtoffer).
Op grond van het bovenstaande adviseren wij Uw College betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde, indien bewezen."
Nu het advies van de deskundigen wordt gedragen door de door hen gerapporteerde bevindingen en door hetgeen ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, verenigt de rechtbank zich met hun standpunt, dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit volledig ontoerekeningsvatbaar is en maakt die tot de hare. Dit betekent dat verdachte niet strafbaar wordt geacht en dat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, bij wie schizofrenie van het katatone type is gediagnosticeerd, heeft onder invloed van een psychose zijn collega en klimvriend [slachtoffer] van het leven beroofd door hem met een klimtouw te wurgen. Vervolgens heeft hij het lichaam van [slachtoffer] in zijn caravan geladen en onderweg in een ondiepe greppel begraven.
Dit is een zeer ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft daarmee [slachtoffer] beroofd van zijn kostbaarste bezit - het leven - en de nabestaanden onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht waarmee zij de rest van hun leven geconfronteerd zullen blijven. De verdachte heeft voorts de vriendin en familie van [slachtoffer] lange tijd in onzekerheid laten verkeren over het lot van hun geliefde. Daarnaast heeft deze moord grote onrust en gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid in de samenleving teweeg gebracht.
Uit een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank voorts acht geslagen op het eerder aangehaalde rapport van het PBC. Daarin staat - voor zover hier van belang -:
"Het herhalingsrisico van een vergelijkbaar feit wordt door het onderzoekend team ingeschat als groot. Schizofrenie is immers een chronische psychiatrische stoornis, waarbij betrokkene zijn symptomatologie, tot op zekere hoogte, enige tijd kan onderdrukken. Een floride psychose kan bij betrokkene echter reeds bij geringe stress opvlammen, met als gevolg sterke achterdocht (wanen), hevige angst, al dan niet gepaard gaande met bevelshallucinaties en -daaruit voortvloeiend- risico op ernstige fysieke agressie. Er is met name risico voor mensen die vaker in zijn omgeving verblijven.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37, lid 1, Wetboek van Strafrecht wordt ontoereikend geacht om het hierboven geschetste recidivegevaar te beperken. Vanwege de ernst en aard van de stoornis van betrokkene wordt de (maximale) behandelduur in voornoemd kader van één jaar te kort geacht.
Ook behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt niet toereikend geacht met het oog op de inperking van het recidivegevaar gezien het gebrek aan ziekte-inzicht en het gebrek aan motivatie voor behandeling bij betrokkene.
Op grond van het bovenstaande adviseert het onderzoekend team Uw College om aan betrokkene de maatregel te beschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. De prognose is niet noodzakelijkerwijs slecht. Op wisselende momenten is er wel sprake van minimaal tot enig ziektebesef bij betrokkene. Tot op heden heeft dit er niet toe geleid (zowel in der periode voor het tenlastegelegde als gedurende zijn detentieperiode) dat betrokkene gemotiveerd is geraakt om antipsychotische medicatie te gaan gebruiken.
Betrokkene is in het verleden nooit voldoende lang met antipsychotica behandeld om iets te kunnen zeggen over het effect hiervan. Wellicht verbetert het toestandsbeeld drastisch onder invloed van (eventueel tijdelijk gedwongen) medicatie, in combinatie met voldoende steun en structuur, met als mogelijk gevolg de ontwikkeling van enig ziekte-inzicht. Daarna zou betrokkene meer intrinsiek gemotiveerd kunnen raken zelfstandig zijn medicatie in te nemen."
De rechtbank neemt ook deze conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank oordeel dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege geboden is. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, en het grote gevaar van recidive eist de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en evenzeer de gedwongen verpleging van de verdachte.
De vorderingen van de benadeelde partijen
[vader van slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 35.150,00.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten immateriële schade, reizen van en naar de psycholoog, gederfde inkomsten, kosten voor het bijwonen van de rechtzaak in 's-Gravenhage en niet door de verzekering gedekte kosten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien aan de benadeelde partij voor wat betreft deze posten niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten kosten van de begrafenis, kosten van de grafsteen en kosten van de voor de begrafenis aangeschafte kleding, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij voor wat betreft deze posten rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.824,00.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[vriendin van slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.202,07.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Dit brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
MOORD;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 5.824,00,
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [vriendin van slachtoffer] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij [vriendin van slachtoffer] en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. R. Elkerbout, voorzitter,
L. Alwin en G.M.G. Hink, rechters,
in tegenwoordigheid van M. van Dongen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2011.