Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1979, van Iraanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 6 januari 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 1 februari 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 9 februari 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig K.B. Samimi als tolk in de Farsi taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft in het gehoor dat in het kader van artikel 59 van de Vw 2000 met hem is gevoerd vermeld dat hij vanuit Iran via Turkije naar Zweden is gereisd. Daar heeft hij drie dagen verbleven en vervolgens is hij naar Nederland gevlogen. Hij wil hier asiel.
Op 9 januari 2011 is een terugkeerbesluit ten aanzien van eiser genomen. Op 13 januari 2011 is een claimverzoek ingediend bij de Zweedse autoriteiten. Dit verzoek is op dezelfde dag geaccepteerd. Eiser heeft op 15 januari 2011 een asielaanvraag ingediend.
Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring niet rechtmatig is, omdat voorafgaande aan de inbewaringstelling geen terugkeerbesluit als bedoeld in Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) aan hem is uitgereikt.
2. Verweerder heeft betwist dat een terugkeerbesluit noodzakelijk is. Daartoe heeft verweerder allereerst aangevoerd dat niet de Terugkeerrichtlijn van toepassing is op de inbewaringstelling van eiser maar Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB 2003 L 31; hierna: de Opvangrichtlijn). Eiser heeft voorafgaande aan zijn inbewaringstelling kenbaar gemaakt dat hij asiel wil aanvragen in Nederland. Daarmee heeft hij een asielverzoek gedaan als bedoeld in de Procedurerichtlijn en Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB 2005 L 326; hierna: de Procedurerichtlijn). Voorts is een terugkeerbesluit niet noodzakelijk omdat eiser naar Zweden zal worden uitgezet. Verweerder verwijst in dat verband naar artikel 6, derde lid, van de terugkeerrichtlijn.
3.1 Op grond van artikel 20, eerste lid van de terugkeerrichtlijn, dienen de lidstaten de Terugkeerrichtlijn uiterlijk op 24 december 2010 te hebben geïmplementeerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder de Terugkeerrichtlijn nog niet heeft geïmplementeerd. Dit betekent dat een vanaf 25 december 2010 een rechtstreeks beroep kan worden gedaan op voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Terugkeerrichtlijn (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ), o.m. 19 januari 1982, zaak nr. 8/81, Jurispr. 1982, blz. 59 e.v. op blz. 70-71; Becker). Eiser is een onderdaan van een derde land, althans geen burger van de Europese Unie, die illegaal verblijft in Nederland, zodat de Terugkeerrichtlijn op hem van toepassing is. Daarom zal de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel direct toetsen aan de Tri, waarbij voor zover noodzakelijk de nationale wetgeving richtlijnconform wordt uitgelegd of buiten toepassing wordt gelaten.
3.2 Op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn wordt onder een asielverzoek verstaan een door een onderdaan van een derde land of een staatloze ingediend verzoek dat kan worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming door een lidstaat uit hoofde van het Verdrag van Génève.
3.3 Op grond van artikel 6, derde lid, van de terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten ervan afzien een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land die, op grond van een op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn geldende bilaterale overeenkomst of regeling, door een andere lidstaat wordt teruggenomen.
4.1 Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van eiser in het artikel 59-gehoor dat hij asiel wil aanvragen, niet worden aangemerkt als een asielverzoek als bedoeld in de Opvangrichtlijn. In artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn wordt gesproken van het indienen van een verzoek. Een enkele opmerking in een gehoor kan niet als zodanig worden aangemerkt. Het verweer dat in het geval van eiser de Opvangrichtlijn van toepassing is op de inbewaringstelling, slaagt niet.
4.2 Uit de tekst van artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat een terugkeerbesluit niet nodig is, indien de onderdaan door een andere lidstaat wordt teruggenomen. Het claimakkoord dateert van 13 januari 2011 en daarmee van na de inbewaringstelling. Al daarom volgt de rechtbank niet het standpunt van verweerder dat een terugkeerbesluit in verband met de Dublinclaim niet noodzakelijk is.
4.3 De conclusie is dat het standpunt van verweerder dat zich een uitzonderingssituatie voordoet op grond waarvan een terugkeerbesluit niet nodig is, niet slaagt. Het terugkeerbesluit dateert van na de inbewaringstelling. Daarom is de bewaring van meet af aan onrechtmatig. Het feit dat op 9 januari 2011 alsnog een terugkeerbesluit is genomen, maakt niet dat de bewaring achteraf rechtmatig zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, daarom in totaal 4 x € 105,-- en 30 x € 80,--, in totaal € 2.820,--.
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2.820 ,-- (zegge: tweeduizend achthonderd en twintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderd vier en zeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 9 februari 2011 door mr. H.B. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.