Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/2309 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
het Cuypersgenootschap, gevestigd te Boskoop, eiser,
gemachtigde [A],
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
Bij een drietal besluiten (RW-2003-1446 Valkenburg; RW-2003-1620 Katwijk; RW-2003-1621 Wassenaar) van 6 december 2005 heeft verweerder geweigerd het Marinevliegkamp Valkenburg en omliggende militaire objecten te Katwijk, Valkenburg (thans eveneens gemeente Katwijk) en Wassenaar aan te wijzen als rijksmonument.
Bij besluit van 15 oktober 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 22 juni 2007, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard met dien verstande dat ten aanzien van een aantal onderdelen is vastgehouden aan de weigering tot aanwijzing.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 november 2009, ingekomen bij deze rechtbank op 25 november 2009, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Bij brief van 2 december 2009 heeft deze rechtbank het beroepschrift met bijlagen doorgestuurd ter verdere behandeling naar de rechtbank Arnhem.
Bij brief van 12 maart 2010 heeft de rechtbank Arnhem het beroepschrift met bijlagen doorgestuurd ter verdere behandeling naar de rechtbank Roermond.
Bij brief van 18 maart 2010 heeft de rechtbank Roermond het beroepschrift met bijlagen doorgestuurd ter verdere behandeling naar deze rechtbank, waar de procedure verder is afgerond.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft enige stukken overgelegd.
Het beroep is op 22 november 2010 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], bijgestaan door [B], van cultuurhistorisch adviesbureau ViCie.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] en [D].
Bij beslissing op bezwaar van 28 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (rechtsvoorganger van verweerder, hierna tevens aan te duiden als: verweerder) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard tegen het niet aanwijzen als beschermd monument van een aantal objecten behorende tot het marinevliegkamp Valkenburg (hierna: het vliegkamp).
Bij uitspraak van 27 februari 2003, reg.nr. 02/692 WET K1, heeft de rechtbank Roermond, voor zover hier van belang, het beroep hiertegen ongegrond verklaard. De rechtbank Roermond heeft geconstateerd dat eiser heeft gesteld dat een belangrijke reden voor aanwijzing erin is gelegen dat een unieke samenhang bestaat tussen het vliegkamp en de Atlantikwall en in dat kader heeft verwezen naar een in juli 2002 verschenen onderzoeksrapport van Ingenieursassociatie Van den Bos en De Iongh, "Marine Vliegkamp Valkenburg", maar dat, nu dit rapport van na de beslissing op bezwaar dateerde, dit geen rol heeft kunnen spelen bij de heroverweging door verweerder in de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft eiser in navolging van verweerder in overweging gegeven een nieuw verzoek om rijksbescherming van het vliegkamp in te dienen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep aangetekend, zodat de afwijzing in rechte onaantastbaar is geworden.
Daarop heeft eiser bij brief van 10 april 2003 opnieuw een aanvraag gedaan bij verweerder tot aanwijzing van een aantal objecten van het vliegkamp als rijksmonument als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988. Deze aanvraag omvat meer objecten dan voorheen. De objecten zijn gerangschikt in clusters onder de letters A tot en met G. Van cluster G is nadien komen vast te staan dat deze is gesloopt. Deze cluster is dan ook niet meer in geding.
Bij de hiervoor genoemde besluiten van 6 december 2005 heeft verweerder ook deze aanvraag afgewezen.
Op 22 juni 2007 heeft de Commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de Commissie) van verweerder geadviseerd de bezwaren (deels) gegrond te verklaren. Verweerder is de Commissie hierin gevolgd bij het bestreden besluit. Daartoe heeft verweerder overwogen dat inmiddels aannemelijk is dat er inderdaad een overlap is tussen het vliegkamp en de Atlantikwall. De met de Atlantikwall overlappende onderdelen binnen het vliegkamp geven de vliegbasis echter niet een zodanige meerwaarde dat deze als geheel zou moeten worden aangewezen. Verweerder acht het bezwaar gegrond met betrekking tot twee objecten binnen cluster A (de telefoonbunker met nabijgelegen telefoonwerk) vanwege de functie als knooppunt binnen de communicatie, en voorts de clusters B, E en F. Dit houdt in dat de afwijzing ten aanzien van de overige objecten binnen cluster A en ten aanzien van de clusters C en D in stand is gelaten.
Ten aanzien van de vraag hoe de toetsing van het voorliggende besluit dient te geschieden overweegt de Commissie dat de voorgaande afwijzing in rechte onaantastbaar is geworden, maar dat er sprake is van een nieuwe situatie in die zin dat enerzijds sindsdien verschenen rapporten hebben geleid tot voortschrijdend inzicht en anderzijds objecten in de voorliggende aanvraag voorkomen die niet in de eerdere aanvraag en afwijzing waren begrepen. Vanwege de formele rechtskracht van de eerdere afwijzing komt evenwel alleen betekenis toe aan die feiten en omstandigheden die iets toevoegen aan hetgeen bij het eerdere besluit in overweging is genomen dan wel daar een ander licht op werpen.
Voorts zijn volgens de Commissie de verschillende beleidsregels met betrekking tot de aanwijzing van monumenten in het onderhavige geval niet van toepassing, zodat moet worden teruggevallen op de criteria van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 in samenhang met artikel 1 van die wet.
De rechtbank sluit zich, evenals verweerder heeft gedaan, bij deze uitgangspunten aan.
Eiser betreurt dat er geen constructief overleg is geweest. Ten onrechte is verweerder volledig meegegaan met de selectie die de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) heeft gemaakt in het rapport "Duitse militaire werken uit de tweede wereldoorlog - Zand erover", Den Haag 2003, uit de lijst van voorgedragen objecten onder negering van andersluidende, ruimhartigere rapporten, zoals het onderzoeksrapport van Ingenieursassociatie Van den Bos en De Iongh. Eiser benadrukt dat blijkens deze rapporten het vliegkamp het enige vliegveld is dat als geheel is opgenomen in de Atlantikwall. Hij betoogt dat daarom in dit geval afgeweken had moeten worden van de gebruikelijke objectgerichte benadering en een gebiedsgerichte benadering had moeten worden gehanteerd. Tot slot wijst eiser erop dat de gemeente Katwijk de voorgestelde objecten binnen de clusters alle als gemeentelijke monumenten heeft aangewezen. Ter onderbouwing heeft eiser de redengevende beschrijving, opgesteld door het bureau ViCie, van 2009 overgelegd.
Ten aanzien van de specifieke geweigerde objecten voert eiser het volgende aan.
Cluster A betreft inderdaad grotendeels objecten zonder architectuurhistorische waarde. Daar staan tegenover een hoge complexmatige gaafheid en een belangrijk ontwerp. De verschillende onderdelen hebben alle een duidelijk relatie tot het vliegkamp, zoals de tankgracht, die diende ter verdediging, en de barakken, die dienden om de bij het vliegveld behorende manschappen onder te brengen.
De clusters C en D zijn ten onrechte zonder inhoudelijke afweging afgewezen, louter op grond van het feit dat zij ondergestoven en ontoegankelijk zijn, hetgeen volgens eiser geen relevante criteria zijn.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevoerde vooroverleg met eiser dat gebleken is dat eiser evenals de overige bezwaarden gehoord is op de hoorzitting van 20 juni 2006. Verweerder heeft aldus aan de vereisten van de Awb voldaan. Dat verweerder heeft vastgehouden aan de door de RCE gemaakte selectie en zich niet bereid heeft getoond tot tegemoetkoming, terwijl diverse partijen bereid waren tot mediation, maakt dit niet anders. Het staat verweerder immers vrij daarin een eigen gedragslijn te volgen.
Ten aanzien van niet aangewezen objecten binnen cluster A overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens de aanvraag heeft eiser verweerder niet verzocht om aanwijzing van het vliegkamp als geheel als monument, maar alleen van daarbinnen aanwezige, nauwkeurig omschreven objecten. Reeds daarom al heeft verweerder niet hoeven uit te gaan van een gebiedsgerichte benadering. Voorts heeft verweerder toereikend gemotiveerd waarom ook inhoudelijk bezien hij niet gehouden was te kiezen voor een dergelijke benadering. Daarbij heeft hij erop gewezen dat in de uitspraak van de rechtbank Roermond aanvaardbaar is geacht dat verweerder ervoor heeft gekozen aan vliegveld Deelen rijksbescherming te verlenen in plaats van aan vliegkamp Valkenburg. Ter zitting heeft verweerder aanvullend toegelicht dat slechts bij uitzondering voor een gebiedsgerichte benadering wordt gekozen, aangezien in een dergelijk geval ook het landschap in de aanwijzing wordt betrokken. Daar is slechts ruimte voor, in de visie van verweerder, als dit landschap niet al van nature aanwezig is, maar op een voor de aanwijzing relevante wijze tot stand is gebracht. Ook de aanwijzing als gemeentelijk monument door de gemeente Katwijk, waar eiser naar verwijst, is per object en niet als gebied geschied.
Voor verweerder staat niet ter discussie dat aan de geweigerde objecten een monumentale waarde toekomt, maar hij acht deze waarde niet zodanig dat deze rijksbescherming rechtvaardigt. Op dit punt wijkt verweerder af van het advies van de Commissie. Deze heeft in haar advies aangegeven het besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd te achten, nu ook verweerder tot de slotsom is gekomen dat delen van het vliegveld overlappen met de Atlantikwall en dat de mogelijkheid bestaat dat deze delen als onderdeel daarvan op een later moment alsnog op rijksniveau zullen worden aangewezen als monument.
Ter zitting heeft verweerder daarover betoogd dat weliswaar wordt aanvaard dat de vorm van de Atlantikwall ter plaatse is bepaald door de aanwezigheid van het vliegveld, maar dat dit nog niets zegt over de waarde van het bij het vliegveld behorende kamp. Nog afgezien van de omstandigheid dat ook in de wel beschermde cluster B manschappenbarakken aanwezig zijn, is van de niet beschermde objecten van cluster A naar de mening van verweerder niet gebleken dat het vliegveld en daarmee de voornoemde objecten in het kader van de Atlantikwall een rol van betekenis hebben gespeeld. Overigens verwijst verweerder ook in dit opzicht naar de uitspraak van de rechtbank Roermond.
Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gemotiveerd waarom hij in redelijkheid heeft kunnen weigeren deze objecten aan te wijzen. Dat het vliegkamp als enige vliegveld onderdeel is gaan uitmaken van de Atlantikwall, zoals door eisers betoogd, behoort niet tot de door verweerder gehanteerde criteria en is ook overigens een te smalle basis voor een ander oordeel.
Ten aanzien van de clusters C en D, elk bestaande uit een aantal objecten behorende bij een luchtafweerstelling, erkent verweerder een aanvullend criterium te hebben toegepast, te weten dat een object fysiek beoordeelbaar dient te zijn, alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de aanwezigheid van monumentale waarden overgegaan kan worden. Daarvoor is het nodig dat het object zichtbaar en toegankelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee de grenzen van zijn beleidsvrijheid niet overschreden. Daarbij heeft meegewogen dat ten aanzien van onder de grond aanwezige objecten - via de mogelijkheid een terrein waarin dergelijke objecten zich bevinden aan te wijzen als archeologisch monument - een afzonderlijk beschermingsregime geldt.
Onbestreden is dat deze clusters zich vrijwel geheel onder de grond bevinden en zonder opgraving niet kunnen worden geïnspecteerd. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen weigeren de objecten binnen deze clusters als rijksmonument aan te wijzen. Dat in zijn algemeenheid bekend is hoe dergelijke objecten gebouwd zijn, maakt dit niet anders.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk, mr. M.P. de Valk en mr. D. Aarts, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.