ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7265

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/31864
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gemotiveerd geloofwaardigheidsoordeel in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Immigratie en Asiel. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen op basis van het oordeel dat zijn relaas ongeloofwaardig was. De rechtbank constateert dat verweerder het geloofwaardigheidsoordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Een groot deel van het relaas van eiser werd als geloofwaardig beoordeeld, maar de afwijzing was gebaseerd op vermoedens en verklaringen van derden zonder duidelijke uitleg waarom deze niet als positief overtuigend werden beschouwd. Eiser had in zijn zienswijze aangegeven dat hij van meerdere bronnen had gehoord over een inval in zijn ouderlijk huis, wat niet adequaat door verweerder werd behandeld. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bovendien had verweerder de aanvullende zienswijze van eiser niet in de besluitvorming betrokken, wat ook een schending van de wet opleverde. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 16 augustus 2010 en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering in asielprocedures en de noodzaak om ingediende zienswijzen serieus te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 10/31864
Datum uitspraak: 8 maart 2011
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer]
van Iraanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. A. Habib-Portier,
tegen
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 18 februari 2010 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 10 september 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 januari 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E. Sweerts.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiser is van Koerdische afkomstig en atheïst. Hij heeft sinds zijn studententijd in het geheim pamfletten verspreid tegen het Iraanse islamitische regime. Hij is daarbij nooit ontdekt. Op 15 juni 2009 is eiser tijdens een demonstratie tegen het Iraanse regime aangevallen door een onbekende agent in burger. Eiser ontkomt, maar bij het gevecht met de agent verliest hij zijn jack. Nadien komt hij erachter dat hij zijn portemonnee heeft verloren. Hij denkt dat deze wellicht in de jack zat en vreest aldus dat de autoriteiten van zijn identiteit op de hoogte zijn gekomen. Eiser duikt onder en hoort dat een huiszoeking in zijn ouderlijk huis heeft plaatsgevonden. De autoriteiten vinden zijn pamfletten en verwijzingen naar atheïstische pagina’s op de computer en nemen zijn vader mee. Eiser vlucht eind augustus 2009 uit Iran.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Aan eiser wordt artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen nu eiser een paspoort en een vliegticket aan de reisagent in Turkije heeft afgegeven, alwaar hij de bescherming kon inroepen van de Turkse autoriteiten. Verweerder concludeert vervolgens dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is en positieve overtuigingskracht mist nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten in het bezit zijn van de identiteit van eiser, waardoor zij een inval in het huis van eiser hebben gedaan, waarbij zij belastende pamfletten en verwijzingen naar atheïstische pagina’s op de computer hebben aangetroffen.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit nu door verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de aanvullende zienswijze van 13 augustus 2010. Voorts stelt eiser dat hem ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is tegengeworpen. Dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn gekomen van zijn identiteit, waardoor de inval in zijn huis mogelijk is geworden, heeft volgens eiser een onvoldoende gemotiveerde grondslag. Eiser heeft van diverse familieleden gehoord dat er een inval in zijn huis is geweest. Er is geen sprake van een ongeloofwaardig relaas. Naar de mening van eiser wordt er door verweerder onvoldoende gemotiveerd gereageerd op hetgeen door eiser in de zienswijzen naar voren is gebracht. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en wijst daartoe op een aantal, in zijn visie, gelijke zaken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde omstandigheden betrokken.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
7. Vast staat dat eiser geen documenten ter onderbouwing van zijn vliegreis van de plaats Van naar Istanbul heeft overgelegd. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of het ontbreken van deze documenten aan eiser is toe te rekenen.
8. Volgens paragraaf C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire Vc 2000 (hierna: Vc 2000) zijn documenten die de reisroute onderbouwen de reisdocumenten waarvan men zich tijdens de reis heeft bediend bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland en alle andere documenten en bescheiden op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute de asielzoeker heeft gevolgd.
Volgens paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000 is het in beginsel ongeloofwaardig dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen. Indien hij omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft de asielzoeker blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute en kan, indien de verifieerbare elementen blijken te kloppen de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
Wat betreft de afgifte van documenten aan de reisagent geldt dat het uitgangspunt is dat dat aan de vreemdeling is toe te rekenen, tenzij, voor zover thans van belang, de vreemdeling aannemelijk maakt dat de documenten onder dwang zijn afgegeven.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het eiser is toe rekenen dat hij geen documenten ter staving van zijn reisroute heeft overgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij een (vals) paspoort en vliegticket heeft gehad en die na de reis in Istanbul aan de reisagent heeft afgegeven. Niet gebleken is van enige dwang waaronder eiser zijn reisbescheiden heeft afgegeven. Anders dan eiser betoogt is niet van belang dat hij alstoen in Turkije was. In de Vc 2000 wordt de wijze van beoordeling van de afgifte van reisdocumenten immers slechts afhankelijk gesteld van de mate van dwang en niet in welk land dat heeft plaatsgevonden. De locatie en het land waar de afgifte plaatsvindt kan een rol spelen bij de vraag of sprake is van dwang, nu daarbij dient te worden betrokken of, indien de vreemdeling zich verzet tegen de teruggave aan de reisagent van de reispapieren, de vreemdeling in het land waar hij op dat moment veilig is de autoriteiten in zoverre kan aanspreken. Nu in dit geval van enig verzet geen sprake is, heeft de passage over het in Turkije bescherming vragen geen zelfstandige betekenis. Reeds op de grond dat eiser zijn paspoort en vliegticket niet heeft overgelegd heeft verweerder aldus artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser mogen tegenwerpen, zodat de andere beroepsgronden ter zake geen bespreking meer behoeven.
10. Als zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, dient van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan wil het geloofwaardig zijn. Eiser betoogt dat daarvan sprake is. Verweerder is van oordeel dat het relaas niet positief overtuigt.
11. Verweerder heeft in het in het bestreden besluit ingelaste voornemen aannemelijk geacht dat eiser op 15 juni 2009 in Urumieh heeft meegedaan aan een demonstratie tegen het Iraanse regime. Eiser heeft echter volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten tijdens en als gevolg van die demonstratie op de hoogte zijn gekomen van de identiteit van eiser, waardoor zij een inval in zijn huis hebben gedaan, waarbij zij belastende pamfletten en verwijzingen naar atheïstische pagina’s hebben gevonden op de computer van eiser. Eiser heeft immers weliswaar verklaard dat hij tijdens de demonstratie zijn portemonnee heeft verloren, waarin zijn nationale identiteitskaart en zijn rijbewijs zaten, doch hij weet niet of de portemonnee in zijn broekzak dan wel in het door de agent in burger bemachtigde jack zat. Nu eiser aldus enkel veronderstelt dat de autoriteiten in het bezit zijn van zijn portemonnee terwijl het evenzeer mogelijk is dat andere demonstranten de portemonnee gevonden hebben, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn gekomen van de identiteit van eiser, aldus verweerder. Eiser heeft weliswaar verklaard dat er een inval bij hem thuis heeft plaatsgevonden maar eiser heeft dit slechts van derden vernomen, te weten van de persoon bij wie hij ondergedoken was, aldus verweerder in het voornemen.
12. In de zienswijze van 11 augustus 2010 heeft eiser gesteld dat de inval in het ouderlijk huis en het kwijtraken van de portemonnee bij de demonstratie aldus in samenhang bezien voldoende is om aannemelijk te achten dat eiser bekend is bij de autoriteiten. Hij heeft immers van diverse familieleden, dus niet alleen van de persoon bij wie hij ondergedoken heeft gezeten, van de inval in zijn ouderlijk huis gehoord. Eiser is hierover door zijn aangetrouwde oom Taher Masoumi en zijn oom Tahsin geïnformeerd, zo stelt hij in de zienswijze.
Verweerder heeft in het bestreden besluit op deze zienswijze gereageerd door te overwegen dat sprake is van een op eigen vermoeden en verklaringen van derden gebaseerde stellingen, hetgeen geen blijk geeft van positieve overtuigingskracht, zodat in alle redelijkheid in het voornemen geen waarde aan de verklaringen van eiser is gehecht.
De rechtbank stelt voorop dat in het bestreden besluit niet dient te worden beoordeeld of hetgeen in het voornemen is gesteld in redelijkheid gehandhaafd mag worden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze motivering, tegenover hetgeen in de zienswijze is gesteld, onvoldoende is. Dat sprake is van een vermoeden van eiser en verklaringen van derden is op zichzelf juist, doch leidt niet tot het oordeel dat reeds daarom geen sprake is van positieve overtuigingskracht van het asielrelaas, in die zin dat de enkele constatering dat sprake is van vermoedens en verklaringen van derden niet duidelijk maakt op welke wijze van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de deelname aan de demonstratie en het kwijtraken van de portemonnee, met de nationale identiteitskaart en rijbewijs, alsmede het kwijtraken van het jack alswel de wijze waarop, geloofwaardig wordt geacht. Ook is niet ingegaan op de stelling van eiser in de zienswijze dat hij niet van één bron doch van meerdere bronnen over de inval in zijn ouderlijk huis heeft gehoord. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
Voorts is van belang dat verweerder ten onrechte de door eiser op 13 augustus 2010 ingebrachte, aanvullende zienswijze niet bij het besluit heeft betrokken. Uit de door eiser ter zitting overgelegde stukken blijkt immers dat verweerder deze aanvullende zienswijze tijdig heeft ontvangen. Dat, zoals verweerder stelt, de aanvullende zienswijze slechts een herhaling is van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht, is reeds onjuist omdat in deze aanvullende zienswijze een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt gedaan.
13. Derhalve is het beroep gegrond wegens schending van het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde beginsel dat een besluit deugdelijk dient te worden gemotiveerd en wegens schending van artikel 42, derde lid, van de Vw 2000, waarin is bepaald dat verweerder bij de afwijzing van de aanvraag ingaat op de ingediende zienswijzen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
De beslissing
De rechtbank:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 16 augustus 2010
III. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2011.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).