ECLI:NL:RBSGR:2011:BP6264

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-754207-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van mensensmokkel en onjuiste gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Singh. De officier van justitie, mr. M.R.B. Mos, had gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van het eerste ten laste gelegde feit, maar veroordeeld zou worden voor het tweede feit tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht de feiten te hebben begaan. De rechtbank concludeerde dat de aan de verdachte verweten handelwijze meer onder artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht viel, dat betrekking heeft op het nalaten om tijdig gegevens te verstrekken aan de uitkeringsinstantie. De officier van justitie had deze overtreding echter niet ten laste gelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de Republiek India en aan de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het verschaffen van toegang tot Nederland of dat hij uit winstbejag behulpzaam was geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving omtrent artikel 227a Sr niet van toepassing was op de situatie van de verdachte, aangezien het recht op loon primair afhankelijk is van de verrichte arbeid en niet van de verstrekte gegevens. De rechtbank heeft de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen gelast aan de rechthebbenden, waarbij het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzette.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/754207-09
Datum uitspraak: 24 februari 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] in 1962,
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 augustus 2010 en 9 en 10 februari 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het hem onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde de Republiek India en de onder 3 en 4 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting -
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 juni 2009 tot en met 20 oktober 2009 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en), te weten [betrokkene D.] (uit winstbejag) behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van
- toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad en/of
- verblijf in Nederland,
danwel haar daartoe gelegenheid en/of middelen heeft/hebben verschaft, immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s)
- aan die [betrokkene D.] onderdak verschaft en/of
- die [betrokkene D.] voorzien in de kosten voor haar levensonderhoud terwijl hij/zij wist(en), danwel ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang, die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 20 oktober 2009 te
's-Gravenhage en/of te Rijswijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid één of meer gegevens heeft verstrekt aan [Bedrijf X.] en/of [Bedrijf Y.], zijnde degene door wie of door wiens tussenkomst een verstrekking of tegemoetkoming, te weten salaris, werd verleend, immers heeft verdachte en/of een van zijn mededader(s) werkzaamheden verricht op naam van [medeverdachte] en/of het bankrekeningnummer van [medeverdachte] opgegeven, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
Vrijspraak.
Feit 1
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel, dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel, dat verdachte betrokken is geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland of dat hij uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van het verhandelde ter terechtzitting ook niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2 is ten laste gelegd. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Verdachte heeft een uitkering met het oog waarop hij geen werkzaamheden kon verrichten, zonder dat dit van invloed zou zijn op zijn aanspraken op die uitkering. [medeverdachte] heeft daarop besloten verdachte behulpzaam te zijn. Hij heeft er mee ingestemd, dat verdachte werkzaamheden zou verrichten op grond van een arbeidsovereenkomst op naam van medeverdachte. Verdachte heeft daarop werk gezocht en gevonden bij [Bedrijf X.]. Op enig moment daarna heeft [medeverdachte] verdachte vergezeld naar een school in 's-Gravenzande, waar schoonmaakwerkzaamheden moesten worden verricht. Daar heeft een ontmoeting plaatsgevonden met een voorman van dat bedrijf. Bij die gelegenheid heeft [medeverdachte] een kopie van zijn paspoort aan de voorman overhandigd en hem zijn bankrekeningnummer gegeven. Later heeft [medeverdachte] een hem door [Bedrijf X.] toegezonden arbeidsovereenkomst getekend en geretourneerd. Het loon, dat tegenover de door verdachte verrichte werkzaamheden stond is steeds gestort op de bankrekening van [medeverdachte], waarna deze het geld aan verdachte overhandigde.
De vraag is nu of hier sprake is van een situatie waarin, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk gegevens niet zijn verstrekt, een situatie waarop artikel 227a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet en waarop de tenlastlegging doelt.
Het artikel 227a is ingevoerd met de Wet van 20 januari 2000, Stb 40 (inwerkingtreding op 1 juli 2000), strekkende tot concentratie van strafbaarstelling van frauduleuze gedragingen. Dit artikel en andere bepalingen, zoals onder meer artikel 227b Sr, zijn in het bijzonder gericht tegen uitkerings- en subsidiefraude, terwijl aldus met afschaffing van tal van strafbepalingen in destijds bestaande sociale zekerheidswetten en aanverwante wetten, harmonisatie werd nagestreefd. Het is, in aanvulling op artikel 225 Sr (valsheid in geschrift), een algemene strafbaarstelling van de niet-schriftelijke verstrekking en derhalve mondelinge verstrekking van onware gegevens. Deze onware gegevens moeten verband houden met de verlening van 'enige verstrekking of tegemoetkoming'. In de wetsgeschiedenis wordt gesproken van onware feitelijkheden die voor de vaststelling van het recht op die verstrekking of tegemoetkoming van belang zijn. De verkrijging van de verstrekking of tegemoetkoming dient derhalve afhankelijk te zijn van de onware informatie.
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid, dat onder verstrekking of tegemoetkoming in elk geval uitkeringen krachtens enige sociale verzekeringswet, van overheidswege of door particuliere instanties beschikbaar gestelde subsidies en wettelijk of contractueel geregelde verzekeringsuitkeringen zijn begrepen. De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 227a Sr kennelijk niet het oog gehad op een situatie als de onderhavige. Het recht op loon van degene die werkt en de hoogte ervan is primair afhankelijk van de vraag of en gedurende welke tijd arbeid is verricht. De vraag rijst dan ook of loonbetalingen als verstrekking of tegemoetkoming in de zin van artikel 227a Sr kunnen worden beschouwd.
Wat daarvan zij, allereerst rijst de vraag of hier sprake is van mondeling verstrekte gegevens, nu, zoals hiervoor uit de feitelijke weergave blijkt, door [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst is getekend, kennelijk met het oogmerk deze door anderen te doen gebruiken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Nu verdachte en niet [medeverdachte] de hierin overeengekomen arbeid is gaan verrichten, is met deze schriftelijke arbeidsovereenkomst feitelijk de onware informatie verstrekt.
Nu bovendien niet valt uit te sluiten, dat de werkgever op de hoogte was van deze persoonsverwisseling - er is immers een gesprek tussen beide verdachten en een voorman van het bedrijf geweest - brengt het vorenoverwogene de rechtbank tot de slotsom dat van een situatie als bedoeld in artikel 227a Sr geen sprake is. Niet kan worden gezegd, dat het hier om 'anders dan door valsheid in geschrift niet naar waarheid verstrekte' gegevens gaat.
De aan verdachte verweten handelwijze valt veeleer onder het bepaalde in artikel 227b Sr (nalaten krachtens wettelijk voorschrift tijdig gegevens te verstrekken), nu hij bij de uitkeringsinstantie geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden. De handelwijze van medeverdachte zou voorts kunnen vallen onder artikel 225 Sr. Overtreding van deze bepalingen heeft de officier van justitie evenwel niet tenlastgelegd.
Verdachte zal mitsdien van het hem telastgelegde moeten worden vrijgesproken.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten de staat India.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 3 en 4 genummerde voorwerpen.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan de Republiek India van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten: 1.00 STK Paspoort Indiaans [betrokkene E.] en 1.00 STK Paspoort Indiaans [betrokkene B.];
gelast de teruggave aan [verdachte] van de op de beslaglijst onder 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten 1.00 STK Rekening en 1.00 STK Papier;
heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. P. Poustochkine, voorzitter,
M. van Seventer en E.E. Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.drs. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2011.