ECLI:NL:RBSGR:2011:BP6258

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754201-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mensensmokkel wegens ontbreken van winstbejag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier maanden, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij. De kern van de zaak draaide om de vraag of de verdachte uit winstbejag handelde bij het helpen van illegalen bij hun verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelde dat winstbejag een essentieel bestanddeel is van de tenlastelegging en dat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wetsgeschiedenis van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, waarin wordt gesteld dat winstbejag vereist is voor de strafbaarheid van hulp bij verblijf van illegalen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen financieel voordeel had beoogd en dat zijn handelingen voortkwamen uit humanitaire motieven, in lijn met de leer van 'seva' in het Sikhisme, dat onbaatzuchtige diensten aan anderen benadrukt. De rechtbank oordeelde dat het verschaffen van onderdak aan illegalen niet gelijkgesteld kon worden aan het helpen bij wederrechtelijke toegang tot Nederland, en dat de officier van justitie hierin te ver ging. De rechtbank besloot dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging en sprak de verdachte vrij, waarbij ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/754202-09
Datum uitspraak: 24 februari 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] in 1959,
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 augustus 2010 en 7 en 10 februari 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.K. Bhadai en zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson, advocaten te 's-Gravenhage, is ter terechtzittingen van 7 en 10 februari 2011 verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 oktober 2009 te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen (een) ander(en), te weten [betrokkene A.] en/of [betrokkene B.] en/of [betrokkene C.] (uit winstbejag) behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van
- toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad en/of
- verblijf in Nederland,
danwel hem/hen daartoe gelegenheid en/of middelen heeft/hebben verschaft, immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededader(s) (voor/aan) voornoemd(e) perso(o)n(en)
- onderdak in een of meer (Sikh)tempel(s) in Den Haag geboden, althans woonruimte verschaft en/of via (een) ander(en) geregeld en/of
- arbeid laten verrichten en/of
- bemiddeld bij het verkrijgen van werk en/of loon en/of
terwijl hij/zij wist(en), danwel ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang, die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Voor een veroordeling terzake van het misdrijf van artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte uit winstbejag een ander behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl dat verblijf wederrechtelijk is.
De officier van justitie heeft betoogd dat het winstbejag hieruit heeft bestaan dat de in de tenlastleggging genoemde wederrechtelijk verblijvende personen in ruil voor hun verblijf in de tempel allerlei huishoudelijk werk moesten verrichten, zoals helpen bij het koken, doen van boodschappen en schoonmaakwerk, alsook het helpen bij de gebedsdiensten. Doordat zij dit deden, hoefden anderen die werkzaamheden niet te verrichten, waardoor een besparing optrad.
Namens verdachte is aangevoerd dat er geen enkel winstoogmerk was, dat er geen winst is gemaakt en dat verdachte uit humanitaire motieven heeft gehandeld. In het bijzonder is door de verdediging gewezen op de leer van de "seva" in het Sikhisme, welke leer inhoudt dat een ieder onbaatzuchtige diensten dient te verrichten waardoor een goed karma verkregen kan worden. Dit goede karma is van belang bij de reïncarnatie. Seva kan op verschillende wijzen worden uitgeoefend, onder andere door het tijdens gebedsdiensten bereiden van voeding, of het serveren daarvan, of door het op de schoenen van de bezoekers te passen of door het doen van donaties.
Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen staat vast, dat de in de tenlastlegging genoemde personen wederrechtelijk in Nederland verbleven. Eveneens staat genoegzaam vast, dat het hier om belijdende Sikhs ging, althans om leden van de geloofsgemeenschap, die van de tempel gebruik maken.
De rechtbank acht aannemelijk dat deze in de tempel verblijvende personen hebben geholpen bij gebedsdiensten, danwel hebben geholpen bij de maaltijdbereiding, het doen van boodschappen en het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden ten behoeve van de tempel. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of deze activiteiten zijn verricht in ruil of in verband met het verblijf in of ten behoeve van de tempel, en dat verdachte en zijn medeverdachten daarbij winstbejag hadden.
Ten aanzien van de betekenis van het element "winstbejag " overweegt de rechtbank als volgt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 197a van het wetboek van strafrecht (1) blijkt dat dit artikel ondermeer uitvoering geeft aan artikel 6 van het protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Trb 2001, 70). Dit artikel verplicht verdragspartijen wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig zijn om (onder andere) strafbaar te stellen het in staat stellen van een persoon die geen onderdaan of ingezetene is in de betrokken Staat te verblijven, zonder te voldoen aan de vereisten voor een rechtmatig verblijf in die Staat, indien dit opzettelijk is gepleegd en om daaruit direct of indirect een financieel of ander materieel voordeel te verkrijgen. Ook andere internationale verdragen stellen de eis van winstbejag bij de strafbaarstelling van hulp bij het verblijf van illegalen. De nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsontwerp van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (2) stelt dat van winstbejag sprake is indien de handeling is gericht op verrijking. Voor de vervulling van dit bestanddeel is niet nodig dat de verrijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van winstbejag als bedoeld in artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht indien gestreefd wordt naar een voor verdachte economisch gunstiger toestand dan die waarin deze zou verkeren wanneer de gewraakte handelingen achterwege gebleven zouden zijn. Niet is vereist dat verdachte in bedrijfseconomische zin "winst" heeft nagestreefd of gemaakt. (3)
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat verdachte op welke wijze dan ook beter is geworden van de in de tempel door daar verblijvende illegalen verrichte werkzaamheden en dat evenmin is gebleken dat verdachte die bedoeling had. De verdediging heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat indien de betrokken illegalen deze werkzaamheden niet hadden verricht, deze met graagte door andere leden van de geloofsgemeenschap in de tempel vrijwillig en zonder enige vergoeding waren overgenomen. Derhalve zou geen voor verdachte economisch gunstiger toestand zijn ontstaan. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat hier niet gesproken van worden van winstbejag aan de zijde van verdachte, noch dat hij de bedoeling daartoe had en dient hij van dit feit te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het betoog van de officier van justitie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf aan [betrokkene C.] door hem, naast het laten verrichten van arbeid in de tempel, ook arbeid te laten verrichten buiten de tempel, merkt de rechtbank op, dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt dat verdachte daadwerkelijk zelf voordeel heeft gehad, of dat heeft beoogd, in de zin van artikel 197a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, bij de werkzaamheden die [betrokkene C.] buiten te tempel zou hebben verricht.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het aanbieden van een slaapplaats in de tempel ook is aan te merken als behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Nederland, waarvoor het oogmerk van winstbejag voor strafbaarheid niet vereist is. Het geeft de betreffende vreemdeling immers de mogelijkheid om Nederland binnen te komen zonder dat hij op straat hoeft te slapen.
Meer subsidiair heeft zij betoogd, dat in elk geval bewezen is te achten dat verdachte door het verschaffen van een slaapplaats aan een aantal illegalen gelegenheid en middelen heeft verschaft voor dat verblijf in Nederland, voor welke variant van artikel 197a, tweede lid, Sr, naar het oordeel van de officier van justitie, het winstbejag geen bestanddeel is.
Ten aanzien van de subsidiaire standpunten van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat tot begin 2005 voor de strafbaarstelling van zowel het behulpzaam zijn bij het aan illegalen verschaffen van toegang tot, als het hen behulpzaam zijn bij het verblijf in Nederland, het oogmerk van winstbejag gold. Bij de implementatie van - onder meer - het eerder genoemde verdrag in het Wetboek van Strafrecht, dat uiteindelijk leidde tot de thans geldende tekst, is onderscheid ontstaan tussen het behulpzaam zijn van illegalen bij de toegang tot of doorreis en het behulpzaam zijn van illegalen bij het verblijf in de landen van de hiervoor bedoelde verdragspartijen. Alleen in het laatste geval is voor de strafbaarstelling het winstbejag nog vereist. De rechtbank leidt hieruit af dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest om het behulpzaam zijn van het verblijf van illegalen slechts strafbaar te doen zijn indien bij de dader winstbejag aanwezig is. De opvatting van de officier van justitie dat het verschaffen van onderdak moet worden gezien als het behulpzaam zijn bij de wederrechtelijke toegang tot Nederland is naar het oordeel van de rechtbank te ver verwijderd van de bedoeling van de wetgever. Naar het oordeel van de rechtbank is het verschaffen van onderdak niet anders te duiden dan het verschaffen van verblijf, als bedoeld in het tweede lid van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank kan de officier van justitie in haar subsidiaire standpunt dan ook niet volgen.
Het meer subsidiaire standpunt van de officier van justitie zou betekenen dat het 'gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland' eerder strafbaar zou zijn dan het 'een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland'. De rechtbank is van oordeel dat de wetsgeschiedenis van dit artikel geen enkel aanknopingspunt biedt om te veronderstellen dat de wetgever dit onderscheid zou hebben bedoeld.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. P. Poustochkine, voorzitter,
M. van Seventer en E.E. Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.drs. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2011.
(1) Kamerstukken II 2003 - 2004, 29 291 nr. 1 - 7 Uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel
(2) Kamerstukken II 2003 - 2004, 29 291 nr. 7 Uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel, pagina 4.
(3) Zie ook gerechtshof Amsterdam 14 augustus 2006, LJN: AY 6580.