ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1846
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling in het kader van de Terugkeerrichtlijn en Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, geboren op 6 juni 1961 met de Surinaamse nationaliteit. De vreemdeling was op 29 december 2010 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 3 januari 2011 beroep heeft ingesteld tegen zijn inbewaringstelling en tevens om schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 11 januari 2011 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door een gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de rechtmatigheid van de inbewaringstelling beoordeeld aan de hand van de Terugkeerrichtlijn en de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeert dat de implementatietermijn voor de Terugkeerrichtlijn op 24 december 2010 is verstreken en dat deze richtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. De rechtbank oordeelt dat de criteria in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn niet als onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig kunnen worden gekwalificeerd, waardoor aan dit artikel geen rechtstreekse werking toekomt.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, niet beschikt over een identiteitsdocument, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, en wordt verdacht van het plegen van een misdrijf. De rechtbank oordeelt dat er voldoende grond is om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bewaring ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen omstandigheden zijn die tot toewijzing van schadevergoeding leiden.
De uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2011.