ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1842

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-44422
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van de Terugkeerrichtlijn en de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Angolese vreemdeling geboren op 18 mei 1966. Eiser was in bewaring gesteld op 24 maart 2010 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft op 27 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder in uitspraken van 13 april 2010 en 26 oktober 2010 de eerdere beroepen van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de inbewaringstelling rechtmatig is en dat er voldoende grond is om te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De rechtbank stelt vast dat er geen wijzigingen in de omstandigheden zijn die een lichter middel rechtvaardigen. De medische klachten van eiser zijn door verweerder erkend, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet leiden tot een andere beslissing. De rechtbank concludeert dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de verwijdering van eiser werkt en dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen omstandigheden zijn die tot toewijzing kunnen leiden. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtszekerheid en de toepassing van de Terugkeerrichtlijn in relatie tot de Vw 2000.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/44422
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2011
inzake
[de vreemdeling]
geboren op 18 mei 1966,
nationaliteit Angolese,
verblijvende te Rotterdam in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. P.J.M. van Kuppenveld,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde S. Faddach.
Procesverloop
Op 24 maart 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 13 april 2010 en 26 oktober 2010, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 27 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 29 december 2010 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 31 december 2010.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 januari 2011, waar eiser is verschenen bij
mr. Y.G.F.M. Coenders, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat eiser langer dan zes maanden in bewaring verblijft, terwijl de maximum-termijn volgens de Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeerrichtlijn) zes maanden bedraagt. Nu deze termijn is verstreken en de Terugkeerrichtlijn niet is geïmplementeerd, dient de bewaring met ingang van 24 december 2010 voor onrechtmatig te worden gehouden. Het betreffende verlengingsbesluit is onbevoegd genomen. Subsidiair is aangevoerd dat, zo het verlengingsbesluit al tot basis kan dienen voor verlenging, de bewaringstermijn met een kortere termijn dan een jaar moet worden verlengd, gezien de medische klachten van eiser. Aangezien eiser medische klachten heeft dient de belangenafweging in zijn voordeel uit te vallen. Voorts is betoogd dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Verzocht is om opheffing van de bewaring, zonodig onder oplegging van een lichter middel.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
3. Het bepaalde in artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn strekt ertoe dat de duur van de vreemdelingenbewaring wordt beperkt tot een maximum van 6 of 18 maanden. Dit doel kan naar het oordeel van de rechtbank worden bereikt door de Vw 2000 uit te leggen in overeenstemming met de richtlijn. De Vw 2000 bevat geen maximumtermijn voor de vreemdelingenbewaring, zodat de beslissing van verweerder om de bewaring van eiser na zes maanden te laten voortduren niet in strijd is met de Vw 2000. De voortduring van de bewaring vanaf 25 december 2010 is evenmin in strijd met de Terugkeerrichtlijn, omdat de in artikel 15, zesde lid, van deze richtlijn genoemde situatie in het geval van eiser aan de orde is. Artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn schrijft bovendien niet voor dat de beslissing om de bewaring na zes maanden te laten voortduren wordt neergelegd in een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit. Het voornemen om de Vw 2000 zodanig te wijzigen dat beroep wordt opengesteld tegen een dergelijke beslissing, met hoger beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen een uitspraak van de rechtbank dienaangaande, berust naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een keuze van de wetgever en niet op een verplichting die voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn. Dat de
Vw 2000 geen expliciete bevoegdheidsgrondslag biedt voor het nemen van wat partijen aanduiden als een verlengingsbesluit, daargelaten of sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, betekent onder deze omstandigheden niet dat de bewaring van eiser sinds 25 december 2010 in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Hetgeen terzake door eiser is gesteld slaagt dan ook niet.
4. In haar uitspraak van 13 april 2010 (AWB 10/11557) heeft de rechtbank overwogen dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Het beginsel der rechtszekerheid brengt met zich dat van de werking van een rechterlijke uitspraak dient te worden uitgegaan zolang deze niet in rechte is aangetast. Bij voornoemde uitspraak is overwogen dat er voldoende grond is ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Nu de rechtbank niet is gebleken dat zodanige wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden dat verweerder thans wel zou moeten volstaan met een lichter middel en de uitspraak van 13 april 2010 in rechte vaststaat, faalt deze grief. Voor wat betreft de medische klachten van eiser heeft verweerder aangegeven een procedure te zullen gaan starten op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
5. Uit de gedingstukken is verder gebleken dat het onderzoek bij de Angolese autoriteiten nog steeds loopt en dat laatstelijk op 22 december 2010 is gerappelleerd. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog een redelijk vooruitzicht op verwijdering. De rechtbank stelt vast dat niet weersproken is dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de verwijdering van eiser werkt.
6. In rechtsoverweging 6. van de uitspraak van 26 oktober 2010 (AWB 10/33581)
heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Die overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, gelden nog onverkort. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die thans tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
7. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
8. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden voordoen als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit als rechter in tegenwoordigheid van
W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2011.
?