Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2011
[de vreemdeling]
geboren op 10 oktober 1962,
nationaliteit Chinese,
verblijvende te Rotterdam in het detentiecentrum,
eiseres,
gemachtigde mr. T. Thissen,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde S. Faddach.
Procesverloop
Op 28 augustus 2010 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 12 oktober 2010, 9 november 2010 en 21 december 2010, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 29 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 30 december 2010 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 30 december 2010.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 januari 2011, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Anders dan de gemachtigde van eiseres ziet de rechtbank, gelet op de voortgangsrapportage van verweerder, geen aanleiding eiseres te horen.
2. Namens eiseres is - kort weergegeven - aangevoerd dat het terugkeerbesluit, zoals bedoeld in de Richtlijn 2008/115/EG (hierna: Terugkeerrichtlijn), weliswaar is gedateerd op 14 december 2010 en op die datum aan eiseres is uitgereikt, maar dat deze uitreiking is geschied zonder aanwezigheid van een tolk. Derhalve begreep eiseres de inhoud van het terugkeerbesluit niet. Niet eerder dan op 10 januari 2011 is een afschrift gezonden naar de ook op 14 december 2010 reeds bekende gemachtigde van eiseres. Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is tot het moment dat de gemachtigde van eiseres in het bezit is gekomen van het terugkeerbesluit, geen sprake geweest van een op de juiste wijze bekend gemaakt en aldus in werking getreden terugkeerbesluit. Dit maakt de bewaring naar het oordeel van eiseres onrechtmatig. Voorts is aangevoerd dat zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn ontbreekt.
3. Met betrekking tot hetgeen eiseres heeft gesteld omtrent het terugkeerbesluit overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor implementatie van de Terugkeerrichtlijn liep tot en met 24 december 2010, zodat deze inmiddels is verstreken. Hieruit volgt dat indien en voor zover in de Terugkeerrichtlijn sprake is van rechtstreeks werkende bepalingen, rechtzoekenden vanaf 25 december 2010 de handhaving van dergelijke bepalingen aan de nationale rechter kunnen vragen. Genoemde bepalingen hebben in zoverre rechtstreekse werking.
4. In artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is neergelegd dat aan een vreemdeling een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd bij wijze van, kort gezegd, startpunt van de (door de lidstaat geïnitieerde) beëindiging van illegaal verblijf. In artikel 8, onder het kopje verwijdering, is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om het terugkeerbesluit uit te voeren. Onder dergelijke maatregelen vallen de dwangmiddelen, geregeld in artikel 8, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, zoals bewaring. Uit artikel 8 volgt eenduidig dat voorbereiding van terugkeer en verwijdering in het kader van de Terugkeerrichtlijn de uitvoering van een terugkeerbesluit is. In artikel 15 is dwingend bepaald dat de maatregel van bewaring alleen kan worden opgelegd om de terugkeer van de desbetreffende vreemdeling voor te bereiden of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Dit systeem komt er naar het oordeel van de rechtbank op neer dat aan de bewaring steeds een terugkeerbesluit ten grondslag moet liggen, nu immers de enige twee toegestane doelen van de bewaring de uitvoering van een terugkeerbesluit inhouden. Dit geldt derhalve ook indien, zoals in het geval van eiseres, de bewaring reeds is ingegaan voor het moment waarop de Terugkeerrichtlijn rechtstreekse werking kreeg.
5. De rechtbank is niet gebleken dat ten aanzien van eiseres op enig moment een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 14 of artikel 28 van de Vw 2000, zodat het bepaalde in artikel 27, eerste lid, respectievelijk artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000 in dit geval niet aan de orde is. Ook is niet gebleken dat eiseres op enig moment voorafgaand aan het schrijven van 14 december 2010 van de zijde van verweerder op andere gronden een mededeling is gedaan, die naar haar aard zou kunnen worden aangemerkt als een terugkeerbesluit als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 14 december 2010 eiseres heeft meegedeeld dat verweerder heeft besloten dat eiseres niet of niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Niet is gebleken dat de inhoud van deze brief na 14 december 2010 is herroepen of anderszins ongedaan gemaakt.
7. De brief van verweerder van 14 december 2010 voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de definitie van ‘terugkeerbesluit’ als opgenomen in artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Onderaan deze brief is een rechtsmiddelenclausule opgenomen, inhoudende dat eiseres tegen de brief bezwaar kan maken. De procedure van bezwaar en vervolgens eventueel beroep en hoger beroep is een zelfstandige en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een dergelijk terugkeerbesluit. Eiseres heeft ook niet gesteld dat de in die rechtsgang geboden rechtsbescherming als zodanig gebrekkig is. Geen rechtsregel schrijft voorts voor dat de rechtbank in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring als de onderhavige mede de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn dient te beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank dient zij in het kader van deze procedure daarom te volstaan met de beoordeling van de vraag of een terugkeerbesluit is genomen als omschreven in artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, welke vraag in dit geval bevestigend moet worden beantwoord. Voor zover hetgeen overigens door de gemachtigde van eiseres in dit verband is aangevoerd in deze procedure aan de orde kan komen, oordeelt de rechtbank dat met uitreiking van het terugkeerbesluit aan eiseres voldaan is aan de voorwaarden voor inwerkingtreding ervan, zoals voortvloeiend uit de richtlijn. De bewaring is, gelet op het vorenstaande, in zoverre rechtmatig te achten.
8. Uit de gedingstukken is gebleken dat het paspoort van eiseres inmiddels is gebracht. Eiseres heeft aangegeven via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te willen vertrekken en er is een vlucht aangevraagd. Een vluchtdatum is nog niet bekend. Eiseres is voorts in contact gebracht met de IOM.
9. De rechtbank stelt vast dat niet weersproken is dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat en evenmin dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de verwijdering van eiseres werkt.
10. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
11. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard. Het namens eiseres ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden voordoen als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit als rechter in tegenwoordigheid van
W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2011.