ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1836

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-43959
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van de Terugkeerrichtlijn en de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de vreemdelingenbewaring van eiser, een burger van Azerbeidzjan. Eiser was op 14 juli 2010 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder op 2 augustus 2010 een beroep van eiser tegen de opheffing van de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard. Eiser heeft op 22 december 2010 opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor implementatie van de Terugkeerrichtlijn op 24 december 2010 is verstreken, waardoor rechtzoekenden vanaf 25 december 2010 de handhaving van rechtstreeks werkende bepalingen aan de nationale rechter kunnen vragen. De rechtbank heeft overwogen dat de jurisprudentie inzake de belangenafweging onder de Terugkeerrichtlijn haar gelding behoudt en dat bewaring als ultimum remedium moet worden gezien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is, omdat er voldoende grond is om te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.

De rechtbank heeft ook de stellingen van eiser met betrekking tot het verlengingsbesluit en de Terugkeerrichtlijn beoordeeld. Het bepaalde in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, dat de duur van de vreemdelingenbewaring beperkt tot een maximum van 6 of 18 maanden, kan volgens de rechtbank worden bereikt door de Vreemdelingenwet 2000 in overeenstemming met de richtlijn uit te leggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing van verweerder om de bewaring van eiser voort te zetten niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat het voortduren van de bewaring niet ongerechtvaardigd is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen omstandigheden waren die tot toewijzing konden leiden. De uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/43959
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2011
inzake
[de vreemdeling]
geboren op 29 maart 1987,
nationaliteit Burger van Azerbeidzjan,
verblijvende te Rotterdam in het Uitzetcentrum Zestienhoven,
eiser,
gemachtigde mr. P.J. de Bruin,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde S. Faddach.
Procesverloop
Op 14 juli 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 2 augustus 2010, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 22 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 23 december 2010 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 29 december 2010.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 januari 2011, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Namens eiser is - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De autoriteiten van Azerbeidzjan hebben aangegeven eiser niet te kennen. Het is derhalve onwaarschijnlijk dat een laissez passer zal worden afgegeven. Dit blijkt reeds uit het feit dat geen laissez passer is overgelegd voor de vlucht van 4 januari 2011, waardoor de vlucht is geannuleerd. Voorts is betoogd dat er, gelet op het bepaalde in de Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeerrichtlijn) andere maatregelen dan bewaring mogelijk zijn. Er is in het geval van eiser geen sprake van evenredigheid en doelmatigheid als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn. Verzocht is om opheffing van de bewaring onder oplegging van een lichter middel. Het verlengingsbesluit dat inmiddels is uitgereikt vermeldt geen beroepsclausule en is derhalve ondeugdelijk. Bewaring is voorts in strijd met het bepaalde in de artikelen 5 en 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(hierna: EVRM).
2. De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor implementatie van de Terugkeerrichtlijn liep tot en met 24 december 2010, zodat deze inmiddels is verstreken. Hieruit volgt dat indien en voor zover in de Terugkeerrichtlijn sprake is van rechtstreeks werkende bepalingen, rechtzoekenden vanaf 25 december 2010 de handhaving van dergelijke bepalingen aan de nationale rechter kunnen vragen. Voor zover is betoogd dat sprake dient te zijn van doelmatigheid en evenredigheid, overweegt de rechtbank dat de jurisprudentie inzake de belangenafweging (waarop eiser doelt) onder de Terugkeerrichtlijn haar gelding behoudt, nu deze overeenkomt met het gestelde in 13 en 16 van de preambule van die richtlijn, waarin het belang van evenredigheid tussen doel (uitzetting) en middel (vreemdelingenbewaring) wordt benadrukt. In dit verband volgt de rechtbank verweerder in zijn mening dat ook onder de huidige nationale wetgeving bewaring dient te worden gezien als ultimum remedium en dat, mede gezien het feit dat eiser al enige tijd illegaal in Nederland verbleef, het opleggen van de bewaring is gerechtvaardigd.
3. Voorts moet worden vastgesteld dat de rechtbank in haar uitspraak van 2 augustus 2010 (AWB 10/25274) heeft overwogen dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Het beginsel der rechtszekerheid brengt met zich dat van de werking van een rechterlijke uitspraak dient te worden uitgegaan zolang deze niet in rechte is aangetast. Bij voornoemde uitspraak is overwogen dat er voldoende grond is ernstig te vermoeden dat eiser zich aan haar uitzetting zal onttrekken. Nu de rechtbank niet is gebleken dat zodanige wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden dat verweerder thans wel zou moeten volstaan met een lichter middel en de uitspraak van 2 augustus 2010 in rechte vaststaat, faalt deze grief.
4. Ten aanzien van de stellingen van eiser met betrekking tot het aan eiser uitgereikte verlengingsbesluit overweegt de rechtbank als volgt. Het bepaalde in artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn strekt ertoe dat de duur van de vreemdelingenbewaring wordt beperkt tot een maximum van 6 of 18 maanden. Dit doel kan naar het oordeel van de rechtbank worden bereikt door de Vw 2000 uit te leggen in overeenstemming met de richtlijn. De Vw 2000 bevat geen maximumtermijn voor de vreemdelingenbewaring, zodat de beslissing van verweerder om de bewaring van eiser na ommekomst van de zes maanden te laten voortduren niet in strijd is met de Vw 2000. Artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn schrijft bovendien niet voor dat de beslissing om de bewaring na zes maanden te laten voortduren wordt neergelegd in een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit. Het voornemen om de Vw 2000 zodanig te wijzigen dat beroep wordt opengesteld tegen een dergelijke beslissing, met hoger beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen een uitspraak van de rechtbank dienaangaande, berust naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een keuze van de wetgever en niet op een verplichting die voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn. Dat de Vw 2000 geen expliciete bevoegdheidsgrondslag biedt voor het nemen van wat partijen aanduiden als een verlengingsbesluit, daargelaten of sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, betekent onder deze omstandigheden niet dat de bewaring van eiser in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Hetgeen ter zake door eiser is gesteld slaagt dan ook niet.
5. Verweerders gemachtigde heeft aangegeven dat eiser niet is gepresenteerd bij de autoriteiten van Azerbeidzjan in Nederland, maar eind december 2010 is voorgedragen aan een taskforce afkomstig uit Azerbeidzjan. Daarbij is geconcludeerd dat eiser uit Azerbeidzjan afkomstig is en toegezegd is dat een laissez passer zal worden verstrekt. Aangezien het laissez passer niet tijdig is ontvangen is de vlucht van 4 januari 2011 geannuleerd. Er is een vlucht aangevraagd voor 13 januari 2011. Het laissez passer zal worden opgehaald op 11 januari 2011.
6. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog een redelijk vooruitzicht op verwijdering. Anders dan eiser stelt heeft de rechtbank geen aanleiding aan te nemen dat het laissez passer niet tijdig zal worden verstrekt. De rechtbank stelt vast dat niet weersproken is dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de verwijdering van eiser werkt.
7. De stelling dat de bewaring strijdig is met het bepaalde in de artikelen 5 en 6 van het EVRM is onvoldoende onderbouwd, zodat deze hierom niet leidt tot een ander oordeel.
8. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden voordoen als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2011.
?