ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1836
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling in het kader van de Terugkeerrichtlijn en de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de vreemdelingenbewaring van eiser, een burger van Azerbeidzjan. Eiser was op 14 juli 2010 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder op 2 augustus 2010 een beroep van eiser tegen de opheffing van de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard. Eiser heeft op 22 december 2010 opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor implementatie van de Terugkeerrichtlijn op 24 december 2010 is verstreken, waardoor rechtzoekenden vanaf 25 december 2010 de handhaving van rechtstreeks werkende bepalingen aan de nationale rechter kunnen vragen. De rechtbank heeft overwogen dat de jurisprudentie inzake de belangenafweging onder de Terugkeerrichtlijn haar gelding behoudt en dat bewaring als ultimum remedium moet worden gezien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is, omdat er voldoende grond is om te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank heeft ook de stellingen van eiser met betrekking tot het verlengingsbesluit en de Terugkeerrichtlijn beoordeeld. Het bepaalde in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, dat de duur van de vreemdelingenbewaring beperkt tot een maximum van 6 of 18 maanden, kan volgens de rechtbank worden bereikt door de Vreemdelingenwet 2000 in overeenstemming met de richtlijn uit te leggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing van verweerder om de bewaring van eiser voort te zetten niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat het voortduren van de bewaring niet ongerechtvaardigd is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen omstandigheden waren die tot toewijzing konden leiden. De uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier.