ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1563

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/44295
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de termijn van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Iraakse vreemdeling, die op 29 mei 2010 in bewaring was gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring en tegen het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn, dat op 14 december 2010 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 in beginsel niet langer mag duren dan zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging onder bepaalde voorwaarden, zoals genoemd in artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank oordeelt dat het verlengingsbesluit niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, omdat het geen wijziging in de rechtspositie van eiser met zich meebrengt. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om het beroep tegen het verlengingsbesluit te behandelen en verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen het voortduren van de bewaring. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de betrokken autoriteiten om de medewerking van de vreemdeling te waarborgen en de documentatie tijdig te verkrijgen om de uitzetting te kunnen realiseren. De rechtbank concludeert dat er voldoende grond is voor de verlenging van de bewaring, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/44295
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het beroep tegen het besluit tot verlenging van de bewaring
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [nummer],
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in het detentiecentrum Zeist te Soesterberg,
raadsman mr. J.T.A. Bos,
eiser;
en
de minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de minister van Justitie,
vertegenwoordigd door J. Kloosterman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 26 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ook op 26 december 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen besluit van 14 december 2010 strekkende tot verlenging van de bewaringstermijn.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 januari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere vragen van de rechtbank schriftelijk te beantwoorden. Bij brief van 10 januari 2011 heeft de rechtbank verdere nadere vragen gesteld. Verweerder heeft de vragen bij brief van 10 januari 2011 beantwoord. Bij brief van 12 januari 2011 heeft eiser op de antwoorden van verweerder gereageerd.
Bij brief van 12 januari 2011 heeft de rechtbank verweerder aanvullende vragen gesteld, die door verweerder bij brief van 12 januari 2011 zijn beantwoord.
Partijen hebben toestemming gegeven dat verder onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 januari 2011 gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Op 29 mei 2010 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 12 augustus 2010
(Awb 10/27219) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 9 augustus 2010 in die zaak.
2.2 Het beroep van eiser is gericht tegen het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn (hierna: verlengingsbesluit) en tegen het voortduren van de bewaring (hierna: vervolgberoep).
Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen het verlengingsbesluit
2.3 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn) - voor zover thans van belang -, kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren.
Ingevolge het vijfde lid – voor zover thans van belang – stelt iedere lidstaat een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
Ingevolge het zesde lid kunnen de lidstaten de in het vijfde lid bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.4 De rechtbank onderzoekt ambtshalve of het verlengingsbesluit een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Ingaande op 25 december 2010 is de termijn verstreken waarbinnen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moesten doen treden om aan de Terugkeerrichtlijn te voldoen. Aan die verplichting heeft de Nederlandse wetgever tot op heden niet voldaan.
Niet is in geschil dat de Terugkeerrichtlijn van toepassing is op deze zaak.
Nu het beroep ziet op de toepassing van de Terugkeerrichtlijn, dient te worden bezien op welke wijze artikel 15, leden 5 en 6 van de Terugkeerrichtlijn in deze zaak kunnen worden toegepast. Alvorens wordt toegekomen aan de vraag of een artikel van de Terugkeerrichtlijn rechtstreekse werking heeft, dient te worden nagegaan of het van toepassing zijnde nationale recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 augustus 2007, AB 2007,339)
Artikel 59 van de Vw 2000 kent - behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen - geen maximale duur van bewaring. Richtlijnconforme interpretatie leidt ertoe dat die bepaling thans aldus moet worden uitgelegd dat bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in beginsel niet langer mag duren dan zes maanden, en dat verlenging van die termijn alleen mogelijk is indien een van de omstandigheden, genoemd in artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn zich voordoet. Die bepaling dwingt er voorts niet toe dat aan verlenging van de duur van de bewaring een besluit ten grondslag ligt.
Daaruit volgt dat het verlengingsbesluit is te beschouwen als een mededeling van verweerder dat en waarom de bewaring na ommekomst van zes maanden wordt voortgezet. Het verlengingsbesluit brengt namelijk geen wijziging in de rechtspositie van eiser, noch in de rechtsbetrekking tussen eiser en verweerder, en is niet gericht op enig rechtsgevolg. Het is daarom niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, en de rechtbank is niet bevoegd te oordelen over het beroep, voor zover dat is gericht tegen het verlengingsbesluit.
Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen het voortduren van de bewaring
2.5 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zicht op uitzetting ontbreekt nu er na september 2010 geen Iraakse vreemdelingen meer zijn uitgezet en dat verweerder ten onrechte aan de verlenging van de duur van de maatregel ten grondslag legt dat eiser niet meewerkt en de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
In het verlengingsbesluit van 14 december 2010, dat de rechtbank zoals hiervoor overwogen aanmerkt als de mededeling van verweerder dat en waarom de bewaring na ommekomst van zes maanden wordt voortgezet, staat dat de Iraakse vertegenwoordiging op 19 mei 2010 is verzocht om een reisdocument voor eiser te verstrekken maar dat tot op heden geen reactie is ontvangen. Verweerder concludeert dat ondanks de redelijke inspanningen de nodige documentatie op zich laat wachten. Verweerder wijst er verder op dat eiser geen dan wel onvoldoende medewerking heeft verleend aan de vaststelling van de identiteit en nationaliteit dan wel het vertrek.
De rechtbank stelt vast dat uit de met eiser gevoerde vertrekgesprekken op 10 augustus 2010, 20 september 2010, 1 november 2010 en 16 december 2010 en de voortgangsgegevens zoals die zijn neergelegd in het formulier M120 blijkt dat eiser op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt mee te willen werken aan (het leveren van een bijdrage aan) zijn terugkeer naar zijn land van herkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande niet dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet de actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting verleent die van hem mag worden verwacht, en dat (mede) als gevolg daarvan de nodige documentatie uit zijn land van herkomst op zich laat wachten. Aldus wordt voldaan aan de in artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn genoemde voorwaarden voor verlenging van de bewaring.
2.6 Eiser betoogt dat verweerder in strijd met artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn de bewaring na ommekomst van zes maanden heeft verlengd met de maximaal toegestane termijn van twaalf maanden, en niet heeft onderzocht of met een kortere duur kan worden volstaan.
Dat betoog faalt. De tekst van artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn dwingt niet tot de conclusie dat bij verlenging van de termijn van bewaring verweerder is gehouden te onderzoeken of kan worden volstaan met een kortere termijn dan de toegestane duur van ten hoogste twaalf maanden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op grond van nationaal recht verweerder ook voor het verstrijken van die termijn de bewaring kan opheffen, en dat eiser op elk moment de rechter kan verzoeken de opheffing van de maatregel te bevelen.
2.7 Het betoog van eiser dat het voortduren van de bewaring in strijd is met de Vw 2000 en met artikel 5 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is niet onderbouwd en faalt alleen al daarom.
2.8 Eiser heeft aangevoerd dat het regime van de vreemdelingenbewaring niet is ingesteld op op langdurige detentie. Bij instelling van het basisregime is het de bedoeling van de wetgever geweest dat het regime soepeler wordt naarmate de detentie langer duurt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 december 2010 in de zaak met nummer 201009368/1/V3 (te vinden op www.raadvanstate.nl), dient de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van een maatregel in de zin van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. Daarbij gaat het dus om de aanwijzing van de inrichtingscategorie, waartoe die plaats of ruimte behoort, zoals in dit geval een huis van bewaring, waarvan bij algemeen verbindend voorschrift is bepaald dat daarin personen in vreemdelingenbewaring kunnen worden opgenomen en waarvoor een regime is vastgesteld. Eisers grond ziet op het regime op een dergelijke locatie en valt daarmee buiten het in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 5.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 aangegeven toetsingskader, zodat deze reeds daarom niet tot gegrondverklaring van het beroep kan leiden.
2.9 Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
2.10 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart zich onbevoegd het beroep te behandelen voor zover dit gericht is tegen het verlengingsbesluit van 14 december 2010;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht tegen het voortduren van de bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, en door haar en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.