ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1516

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-41119, AWB 10-42525, AWB 10-42526
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoeken van een Afghaans gezin met nadruk op de situatie van de minderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 januari 2011 uitspraak gedaan over de asielverzoeken van een gezin afkomstig uit Afghanistan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van de eisers, die al tien jaar in Nederland verblijven, zijn afgewezen door de minister voor Immigratie en Asiel. De rechtbank oordeelt dat de eisers, en met name de minderjarige dochter, in een belangrijke fase van hun ontwikkeling zijn en dat hun langdurige verblijf in Nederland heeft geleid tot een verwestering die hen in Afghanistan in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de motivering van de besluiten van de minister onvoldoende is, vooral ten aanzien van de dochter, die zich niet kan aanpassen aan de Afghaanse cultuur zonder haar persoonlijkheid te verloochenen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de minister opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de situatie van de dochter. Tevens is een voorlopige voorziening getroffen die de minister verbiedt de eisers uit Nederland te verwijderen tot vier weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 874,00.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 10/41119, AWB 10/42525, AWB 10/42526

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2011

inzake

1. [eiser] ,

geboren op [geboortedag 1] 1971,
eiser,

2. [eiseres] ,

geboren op [geboortedag 1] 1973,
mede namens de minderjarige kinderen [kind A] , geboren op [geboortedag 1] 1996, en [kind B] , geboren op [geboortedag 1] 1999,
eiseres,

3. [eiser] ,

geboren op [geboortedag 1] 1994,
eiser,
allen van Afghaanse nationaliteit,
verblijvende te St. Annaparochie,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. P.L.M. Stieger,
tegen

de minister voor Immigratie en Asiel,

te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. M.M. van Asperen.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 25 november 2010 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eisers hebben op 26 november 2010 tegen deze besluiten beroep ingesteld, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 10/41119, AWB 10/42525 en AWB 10/42526.
De beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van 21 december 2010, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Bij faxbericht van 14 januari 2011 hebben eisers een nader stuk ingediend en de rechtbank verzocht naar aanleiding daarvan het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat zij in het door eisers bij faxbericht van 14 januari 2011 toegezonden stuk (een brief van UNHCR van 4 januari 2011, houdende het gemotiveerde standpunt dat jonge meisjes, afkomstig uit Afghanistan, vluchtelingrechtelijke bescherming behoeven) geen aanleiding ziet het onderzoek te heropenen. Het stuk bevat geen wezenlijk nieuwe informatie of gezichtspunten, waarvan geoordeeld moet worden dat eisers die niet eerder naar voren hadden kunnen brengen. De rechtbank slaat derhalve op dit stuk geen acht.
Aan de orde is de vraag of de besluiten van 25 november 2010, die zijn genomen in de algemene asielprocedure, in rechte stand kunnen houden.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser sub 1 en eiseres al eerder, te weten op 27 juni 2000 en 7 oktober 2004, asielaanvragen hebben ingediend. De aanvragen van 27 juni 2000 zijn door verweerder afgewezen bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2002. Het door eisers ingestelde beroep tegen deze besluiten is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 23 maart 2004 (zaaknummer AWB 03/88). Tegen deze uitspraak hebben eisers geen hoger beroep ingesteld, zodat met deze uitspraak de afwijzing van de eerste asielaanvragen van eisers in rechte vast staat.
4. De aanvragen van 7 oktober 2004 heeft verweerder bij afzonderlijke besluiten van 3 juli 2007 afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/30375 en AWB 07/30489. Het door eiser sub 1 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 februari 2008. Bij diezelfde uitspraak is het door eiseres ingestelde beroep weliswaar gegrond verklaard, maar deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 september 2009 vernietigd
(nr. 200801597/1). De Afdeling heeft bij die uitspraak het beroep van eiseres alsnog ongegrond verklaard. Hiermee staat ook de afwijzing van die asielaanvragen van eisers in rechte vast.
5. Op 17 november 2010 hebben eisers vervolgens de onderhavige aanvragen ingediend.
6. Eisers hebben aan hun huidige aanvraag ten grondslag gelegd dat zij zich inmiddels reeds tien jaar in Nederland bevinden. Eisers, en in het bijzonder de kinderen, zijn volledig in de Nederlandse samenleving geïntegreerd. Het gezin bestaat uit vader, moeder en drie kinderen in de leeftijd van 11, 14 en 16 jaar. Alle drie de kinderen hebben het grootste deel van hun leven in Nederland doorgebracht. Zij spreken nauwelijks Dari en kunnen deze taal niet lezen of schrijven. Zij volgen in Nederland onderwijs en behalen goede resultaten. [eiser sub 3] (eiser sub 3) zit in het derde jaar van het vwo, [kind A] zit in de tweede klas van het gymnasium en [kind B] zit in groep 7 van de basisschool. Bij terugkeer naar Afghanistan zullen zij vrijwel zeker geen onderwijs meer kunnen volgen. Van de kinderen kan niet gevergd worden dat zij zich conformeren aan de normen, waarden en maatschappelijke regels zoals deze gelden in Afghanistan. Zo weigert [kind A] zich te kleden naar Afghaanse regels en weigert zij een hoofddoek te dragen. Ook wenst zij zich niet aan te passen in de omgang met jongens en mannen en wil zij zich zelfstandig op straat kunnen begeven. [kind A] wil een vervolgopleiding volgen en ambieert een carrière. Eisers zijn zodanig verwesterd dat zij niet zonder gevaar kunnen terugkeren naar Afghanistan. Vanwege hun langdurige verblijf in Europa zal aan hen in Afghanistan zedenoverschrijdend gedrag worden toegeschreven. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij gedurende haar verblijf in Nederland ernstige psychische klachten heeft gekregen. Gelet op deze psychische problematiek is het voor haar bijzonder moeilijk zich te accommoderen in Afghanistan. Ter onderbouwing van hun standpunt dat [eiser sub 3] , [kind A] en [kind B] sterk zijn verwesterd en dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd als zij dienen terug te keren naar Afghanistan, hebben eisers bij hun aanvraag een rapport overgelegd van de universiteit van Groningen van 6 mei 2010, met bijbehorende brief van 6 mei 2010, opgesteld onder verantwoordelijkheid van dr. mr. M. Kalverboer, assistent professor, M.D.C. ten Brummelaar, Msc. en A.G.W. Alting, orthopedagoog i.o.
7. De rechtbank acht aannemelijk dat eisers gedurende de loop van hun verblijf hier te lande zijn verwesterd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de lange duur van dit verblijf, de verklaringen die zij over hun levenswijze hebben afgelegd alsmede de rapportage van de universiteit van Groningen. Een en ander kan worden aangemerkt als een nieuwe omstandigheid die bovendien geen verband houdt met de in de vorige procedures naar voren gebrachte gronden voor hun asielverzoek. De rechtbank merkt op grond hiervan de onderhavige aanvragen als nieuwe aanvragen aan. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2007, LJN: BC1774. De rechtbank gaat derhalve over tot inhoudelijke toetsing van het bestreden besluiten in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden.
8. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van hun westerse levensstijl in aanmerking komt voor toelating op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
9. Ten aanzien van het beroep van eiseres (moeder) overweegt de rechtbank als volgt.
10. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres na een inhoudelijke beoordeling afgewezen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich - kort weergegeven en voor zover hier relevant - op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar westerse levensstijl bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling als genoemd in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Afghanistan zwaarwegende problemen heeft ondervonden vanwege haar levensstijl en evenmin dat zij (mede) vanwege deze problemen uit Afghanistan is vertrokken. Eiseres heeft immers tijdens haar eerste asielaanvraag verklaard dat zij uit Afghanistan is vertrokken vanwege de problemen van haar echtgenoot. De enkele verklaring van eiseres tijdens haar nader gehoor van 19 november 2010 dat zij in Afghanistan binnenshuis moest blijven, leidt er niet toe dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij in dit verband zwaarwegende problemen heeft ondervonden. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit het landgebonden beleid, als ook het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van juli 2010, blijkt dat vrouwen die terugkeren naar Afghanistan geen problemen hoeven te verwachten indien zij zich (ten minste uiterlijk) conformeren aan de traditionele Afghaanse normen. Naar de mening van verweerder mag redelijkerwijs van eiseres worden verwacht dat zij zich in zekere zin conformeert aan de geldende opvattingen, normen en waarden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om zich opnieuw aan te passen en dat zij om deze reden vanwege haar levensstijl problemen zal ondervinden. Ook heeft zij geen argumenten aangedragen waarom zij verschilt van andere vrouwen die eveneens terugkeren naar Afghanistan en geacht worden zich aldaar aan de situatie aan te passen.
11. In paragraaf 3.2.2 van Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2010/1, dat is gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van maart 2009, is - voor zover thans van belang - bepaald dat er meer in het algemeen een risico is voor vrouwen die de geldende sociale zeden overschrijden of waaraan dergelijk gedrag wordt toegeschreven. Wanneer een individuele asielzoekster aannemelijk maakt dat zij vanwege haar levensstijl zwaarwegende problemen heeft ondervonden in Afghanistan en deze problemen (mede) aanleiding zijn geweest voor het vertrek, kan dit voldoende zijn om op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Het beleid bepaalt voorts dat een verwesterde vrouw in Afghanistan alleen haar moderne levensstijl kan voortzetten indien zij door machtige actoren, zoals stamoudsten en krijgsheren, in de Afghaanse samenleving wordt beschermd. Over het algemeen geldt dat vrouwen die terugkeren naar Afghanistan alleen geen problemen hoeven te verwachten indien zij zich conformeren aan de traditionele Afghaanse normen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating ingevolge WBV 2010/1. Uit de verklaringen die eiseres bij haar eerste asielaanvraag heeft afgelegd blijkt niet dat zij in Afghanistan zwaarwegende problemen heeft ondervonden als gevolg van haar levensstijl en dat deze problemen er (mede) toe hebben geleid dat zij haar land van herkomst heeft verlaten. Aan haar eerste asielaanvraag heeft eiseres enkel ten grondslag gelegd dat zij Afghanistan heeft verlaten vanwege de problemen die haar echtenoot had ondervonden. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet van haar kan worden verwacht dat zij zich bij terugkeer naar haar land van herkomst voor de ogen van de buitenwereld kan conformeren aan de geldende Afghaanse normen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres in Afghanistan is geboren en opgegroeid en dat zij voorafgaande aan haar vertrek naar Nederland ongeveer 27 jaar in Afghanistan heeft gewoond. Dat eiseres gedurende haar verblijf van tien jaar in Nederland is verwesterd, is op zichzelf onvoldoende voor een ander oordeel. Voorts heeft eiseres niet onderbouwd op welke wijze haar psychische klachten haar belemmeren zich om in Afghanistan te accommoderen. Dat sprake is bijzondere omstandigheden waardoor eiseres zich bij terugkeer niet zou kunnen aanpassen aan de Afghanistan cultuur is niet gebleken. Dat eiseres de persoonlijke vrijheden die zij sinds haar verblijf in Nederland geniet zal moeten opgeven, leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze omstandigheid levert geen schending op van artikel 3 van het EVRM.
13. Ten aanzien van de dochter, [kind A] , heeft verweerder zich op het standpunt gesteld zij zich eveneens kan onttrekken aan mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM door zich aan te passen aan de in Afghanistan heersende cultuur. Het langdurig verblijf van eisers in Nederland en hun westerse levensstijl zijn het gevolg van eigen keuzes, aldus verweerder. Het zich al dan niet willen conformeren aan de normen en regels die in hun land van herkomst gelden, valt binnen hun eigen invloedsfeer. Dat [kind A] zich niet wenst aan de passen, betekent niet dat deze verantwoordelijkheid op de Nederlandse Staat kan worden afgewenteld. De omstandigheid dat zij, evenals de overige kinderen, de Dari taal niet machtig is, leidt evenmin tot de conclusie dat terugzending naar Afghanistan in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Kinderen kunnen zich in het algemeen goed aanpassen. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat [kind A] goed kan leren, zodat ervan mag worden uitgegaan dat zij zich het Dari vrij gemakkelijk kan eigen maken. Het volgen van onderwijs is daardoor in beginsel mogelijk. De stelling van eisers dat uit de overgelegde stukken zou blijken dat meisjes geen toegang hebben tot onderwijs wordt niet gevolgd, nu uit het meest recente ambtsbericht blijkt dat in theorie zowel jongens als meisjes toegang hebben tot onderwijs, zij het dat het in de praktijk voorkomt dat meisjes van onderwijs blijven verstoken. Er zijn echter onvoldoende argumenten naar voren gebracht op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is, dat juist [kind A] geen toegang tot onderwijs zou kunnen krijgen. Voor zover voor meisjes in Afgahanistan weinig of geen mogelijkheden bestaan zich te ontplooien, is dit weliswaar betreurenswaardig, maar dit levert op zichzelf geen schending op van artikel 3 van het EVRM, aldus verweerder.
14. De rechtbank overweegt ten aanzien van [kind A] als volgt.
15. Ten aanzien van de naar voren gebrachte beroepsgrond dat [kind A] door verweerder ten onrechte niet in persoon is gehoord omtrent haar asielmotieven, stelt de rechtbank vast dat zij geen zelfstandige asielaanvraag heeft ingediend, maar dat eiseres conform het beleid een asielaanvraag heeft ingediend mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen die de leeftijd van vijftien jaar op dat moment nog niet hadden bereikt. Op grond hiervan was verweerder niet gehouden om de dochter in persoon te horen. Anders dan door de gemachtigde is betoogd kan uit zijn brief van 11 november 2010 niet worden opgemaakt dat daarmee een uitdrukkelijk verzoek is ingediend om de dochter in persoon te horen. In de omstandigheid dat bij brief van 22 november 2010 uitdrukkelijk is verzocht om de dochter te horen heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om haar alsnog te horen, nu dit verzoek eerst na afloop van de nadere gehoren van de andere gezinsleden, te weten op 19 november 2010, is ingediend. Voorts is niet gebleken dat de dochter door deze gang van zaken in haar belangen geschaad, nu eiseres en eiser sub 1 tijdens hun gehoren uitgebreid over de asielmotieven van [kind A] hebben gesproken en op 11 november 2010 stukken zijn ingediend die betrekking hebben op de persoonlijke situatie van [kind A] . Deze beroepsgrond faalt.
16. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat ook van [kind A] verlangd kan worden dat zij zich aan de Afghaanse cultuur aanpast om aldus een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen, niet toereikend heeft gemotiveerd. Daartoe wordt overwogen dat [kind A] op zeer jonge leeftijd Afghanistan heeft verlaten en zij verreweg het grootste deel van haar leven in Nederland heeft gewoond. Nu zij haar land van herkomst op jonge leeftijd heeft verlaten, is niet aannemelijk dat zij zich tijdens haar verblijf in Afghanistan de Afghaanse opvattingen en normen eigen heeft gemaakt. Gelet op de door eisers afgelegde verklaringen en de overgelegde stukken is aannemelijk dat [kind A] van jongs af aan is opgevoed met westerse (Nederlandse) opvattingen en dat zij zich die opvattingen en een overeenkomstige levensstijl eigen heeft gemaakt. Thans is [kind A] veertien jaar oud en mag, mede gelet op haar intellectuele capaciteiten, worden aangenomen dat zij zich in een belangrijke fase van haar ontwikkeling bevindt waarin haar persoonlijkheid zich aan het vormen is en, naar de rechtbank aanneemt, al voor een belangrijk deel heeft gevormd. Voorts mag worden aangenomen dat de westerse normen en waarden waarmee zij is opgegroeid tot op zekere hoogte deel zijn gaan uitmaken van haar persoonlijkheid. De rechtbank vermag niet zonder meer in te zien dat onder deze omstandigheden van haar kan worden gevergd dat zij zich in Afghanistan aanpast aan de aldaar heersende cultuur en normen, die, naar niet in geschil is, wezenlijk verschillen van de Nederlandse. Door zich aan te passen zou zij in wezen haar in Nederland gevormde persoonlijkheid moeten verloochenen. Door zich niet aan te passen zou zij, naar ook uit het door verweerder gevoerde landgebonden beleid volgt, alleen dan geen risico lopen, indien zij door machtige actoren, zoals stamoudsten en krijgsheren, in de Afghaanse samenleving wordt beschermd. Niet gebleken is dat [kind A] een dergelijke bescherming geniet.
Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat het geacht kan worden een bewuste keuze van eisers, althans van eiser sub 1 en eiseres, te zijn geweest om niet terug te keren naar hun land van herkomst, nadat hun eerdere aanvragen om toelating waren afgewezen. Naar ook verweerder ter zitting heeft erkend, heeft de bescherming van artikel 3 van het EVRM een absoluut karakter en biedt toepassing van dit verdragsartikel geen ruimte om rekening te houden met de mate waarin de situatie waarin een vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst komt te verkeren, mede aan hem is toe te rekenen.
17. Het vorenstaande brengt met zich dat het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op [kind A] , is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb, dat vereist dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
18. Hieruit vloeit tevens voort dat de bestreden besluiten, ook voor zover zij betrekking hebben op de overige leden van het gezin, onvoldoende gemotiveerd zijn. Immers, de asielrelazen die betrokkenen aan de onderhavige aanvragen ten grondslag hebben gelegd, hangen mede samen met het asielrelaas van [kind A] . De omstandigheid dat [kind A] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet zou kunnen terugkeren naar haar land van herkomst is immers een omstandigheid die, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2010, LJN:BN7052, bij de besluitvorming in het kader van de asielprocedures van de overige gezinsleden dient te worden betrokken. Nu de bestreden besluiten er onvoldoende blijk van geven dat dit is geschied, zijn zij in zoverre evenzeer genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
19. De rechtbank merkt daarbij nog wel op dat hetgeen ten aanzien van [kind A] is overwogen met betrekking tot het zich eigen hebben gemaakt van westerse normen en waarden en de vraag in hoeverre van haar kan worden gevergd zich aan te passen aan de Afghaanse samenleving, in gelijke mate geldt voor eiser sub 3 en, zij het wellicht in mindere mate, ook voor de jongste zoon [kind B] . Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming echter op het standpunt kunnen stellen dat de situatie in Afghanistan van personen van het mannelijk geslacht die verwesterd zijn een andere is dan die van vrouwen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het landgebonden beleid in dezen, dat ten aanzien van verwestering slechts de situatie van vrouwen in aanmerking neemt, op dit punt tekort schiet.
19. Door eisers is voorts nog een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Dri).
Eisers hebben zich in dit verband op het standpunt gesteld dat in Afghanistan de situatie recentelijk aanzienlijk is verslechterd. Zij hebben dit standpunt onderbouwd met verwijzing naar via Wikileaks uitgelekte documenten over de situatie in Afghanistan en de reactie daarop van Human Rights Watch van 26 juli 2010.
21. Deze beroepsgrond faalt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Dri. De verwijzing door eisers naar de uitgelekte documenten over Afghanistan op Wikileaks en de reactie hierop van Human Rights Watch leiden niet tot een ander oordeel. Voor zover uit deze stukken moet worden afgeleid dat in Afghanistan meer (burger)slachtoffers zijn gevallen dan eerder gedacht, dwingt dit niet tot de conclusie dat sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Dri. Daar komt bij dat eisers slechts in algemene zin een beroep op de via Wikileaks gelekte stukken hebben gedaan, zonder nader aan te geven op welk specifieke documenten zij hun conclusie baseren.
21. Op grond van rechtsoverwegingen 16 t/m 18 komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn, zodat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen nieuwe besluiten te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
21. De rechtbank wijst eisers er wel op dat in de overwegingen van deze uitspraak enkele beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen. Als eisers niet willen berusten in de verwerping van één of meer van de beroepsgronden, is het nodig dat zij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instellen. Als zij dit nalaten, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de hier verworpen beroepsgronden.
21. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het verweerder wordt verboden eisers uit Nederland te verwijderen tot en met vier weken na de bekendmaking van de te nemen nieuwe besluiten op de aanvragen van eisers.
21. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
 waarde per punt € 437,00;
 wegingsfactor 1.
De zaken worden op de voet van artikel 3 van het Bpb als samenhangende zaken beschouwd.
26. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het verweerder wordt verboden eisers uit Nederland te verwijderen tot en met vier weken na de bekendmaking van de te nemen nieuwe besluiten op de aanvragen van eisers;
  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00;
  • bepaalt dat dit bedrag moet worden voldaan aan eisers.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van
mr. F.C. Meulemans als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011.

Voetnoten

1.