ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0279

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/44478
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling in het licht van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 januari 2011 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 12 augustus 2010 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Chinese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring opnieuw moesten worden getoetst aan de hand van de Terugkeerrichtlijn, die op 24 december 2010 niet in nationale wetgeving was geïmplementeerd. De rechtbank volgde de verweerder niet in zijn stelling dat de gronden van de maatregel niet opnieuw aan de orde konden worden gesteld, en stelde vast dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geworden per 25 december 2010. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.280,--. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring, waaronder het ontbreken van een identiteitspapier en een vaste woon- of verblijfplaats, niet voldoende waren gemotiveerd door de verweerder, en dat de maatregel niet langer gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toereikende gronden voor de oplegging van een maatregel van bewaring, zowel bij de aanvang als gedurende de bewaringstermijn.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/44478
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
alias [eiser], geboren op [geboortedatum],
alias [eiser], geboren op [geboortedatum],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Rotterdam,
raadsman mr. M.K. Bhadai,
eiser;
en
de minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de minister van Justitie,
vertegenwoordigd door J. Kloosterman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 27 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 januari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.P. Friperson, kantoorgenote van zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Op 12 augustus 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 17 december 2010 (Awb 10/41945) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard.
Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 13 december 2010 in die zaak.
2.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000, kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door de Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die a. geen rechtmatig verblijf heeft; b. rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, g, en h heeft.
Op grond van artikel 15, eerste lid van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) kunnen, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen afdoende kunnen worden toegepast, de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien: a: er risico op onderduiken bestaat, of b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
Op grond van artikel 15, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt de betrokkene indien de bewaring niet langer gerechtvaardigd is onmiddellijk vrijgelaten.
In het arrest van het Hof van Justitie (Hof) van 30 november 2009, C-357/09 (zaak Kadzoev, LJN: BK5471), is in rechtsoverweging 70 overwogen dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen geen grondslag kan vinden in de Terugkeerrichtlijn.
2.3. Eiser heeft aangevoerd dat de gronden die aan de opgelegde maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd opnieuw getoetst dienen te worden in het licht van artikel 15, eerste en vierde lid van de Terugkeerrichtlijn.
2.4. De rechtbank stelt vast dat op 24 december 2010 de implementatietermijn voor de Terugkeerrichtlijn is verstreken en dat niet in geschil is dat de Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in nationale wetgeving is geïmplementeerd.
Tevens stelt de rechtbank vast dat verweerder op 15 december 2010 jegens eiser een terugkeerbesluit heeft genomen.
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de in geding zijnde bepalingen van artikel 15 eerste en vierde lid van de Terugkeerrichtlijn een rechtstreeks werkende norm, nu deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld.
Ook artikel 3, derde lid van de Terugkeerrichtlijn is naar het oordeel van de rechtbank onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig van aard, zodat eiser als onderdaan van een derde land een beroep op de in geding zijnde bepalingen kan doen.
De rechtbank zal de rechtmatigheid van het voorduren van de maatregel van bewaring dan ook direct toetsen aan de in geding zijnde bepalingen van de Terugkeerrichtlijn.
2.6. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn primaire stelling dat de gronden van de maatregel in een vervolgberoep niet aan de orde gesteld kunnen worden omdat zij al zijn beoordeeld in het beroep dat naar aanleiding van de inbewaringstelling is ingesteld. Ook in de situatie zoals die bestond voor het verstrijken van de implementatietermijn als hierboven genoemd, diende de maatregel te worden gedragen door toereikende gronden, zowel bij de oplegging van de maatregel als gedurende de gehele bewaringstermijn. Bovendien staat in artikel 15, vierde lid, van de Richtlijn dat indien de in artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn genoemde omstandigheden, zijnde omstandigheden waaronder de gronden van een maatregel moeten kunnen worden gevat, zich niet meer voordoen, de bewaring niet langer gerechtvaardigd is.
Aan de maatregel zijn in dit geval drie gronden ten grondslag gelegd:
a. het ontbreken van een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
b. de omstandigheid dat eiser is veroordeeld ter zake een misdrijf; en
c. het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats.
Verweerder heeft zich ter zitting subsidiair op het standpunt gesteld dat de gronden nog immer actueel zijn.
Verweerder heeft geen verklaring gegeven of en waarom deze gronden ook in het kader van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn nog zouden kunnen worden gehanteerd.
De grond genoemd onder a is naar het oordeel van de rechtbank ook zonder een dergelijke nadere toelichting te vatten onder het criterium van artikel 15, eerste lid, onder b van de Terugkeerrichtlijn.
De gronden genoemd onder b en c zijn dat niet. Alvorens de rechtbank deze gronden kan beoordelen dienen deze door verweerder in het licht van het bepaalde in artikel 15, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn te worden toegelicht.
De grond genoemd onder b begrijpt de rechtbank als te zijn gestoeld op het deel van artikel 59 van de Vw 2000 waarin openbare orde en nationale veiligheid als zodanig wordt genoemd als grond voor de maatregel, wat met ingang van 25 december 2010 niet meer mogelijk is. De rechtbank verwijst hiertoe naar rechtsoverweging 70 van het arrest van het Hof van
30 november 2009 (zaak Kadzoev, C-357/09).
De grond genoemd onder c is mogelijk verdedigbaar in het licht van artikel 15, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn als grond voor de bewaring, maar, zoals hiervoor is overwogen, niet zonder nadere toelichting van verweerder. Nu verweerder een dergelijke toelichting niet heeft gegeven is deze grond naar het oordeel van de rechtbank niet te vatten onder artikel 15, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn en kan niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de grond genoemd onder a alleen de maatregel niet dragen, reeds niet omdat verweerder niet heeft gemotiveerd dat en waarom het enkel niet beschikken over een identiteitspapier leidt tot het vermoeden dat eiser zijn verwijdering zal ontwijken of belemmeren. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2002 (JV 2002/205).
Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat de maatregel van bewaring met ingang van 25 december 2010 onrechtmatig is.
2.7. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen. Gelet hierop zal de rechtbank het overige door eiser aangevoerde onbesproken laten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 80,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 25 december 2010 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 1.280,-- zal worden toegekend.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--; wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 1.280,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- , te voldoen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, en door haar en D.K. Bloemers als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
------
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.280,--.
Aldus gedaan op 10 januari 2011 door mr. M. van Loenen, fungerend voorzitter.