ECLI:NL:RBSGR:2010:BT8780

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3025
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument voor derde lander als familielid van gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Ghanese nationaliteit houder, en de Minister voor Immigratie en Asiel. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn relatie met zijn Nederlandse echtgenote, die als gemeenschapsonderdaan wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in aanmerking komt voor het gevraagde document omdat zijn echtgenote niet als gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de Spaanse autoriteiten weliswaar een EU-document voor eiser hebben afgegeven, maar dat dit niet betekent dat referente gebruik heeft gemaakt van haar gemeenschapsrechten. De rechtbank concludeerde dat de afgifte van de verblijfskaart niet automatisch recht geeft op het verblijfsdocument dat eiser verzocht. De rechtbank oordeelde verder dat de stelling van eiser dat referente in Spanje was gevestigd met het oog op economische activiteiten niet werd onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 10/3025
Datum uitspraak: 9 december 2010
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiser]
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer]
van Ghanese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. G.J. van der Graaf,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de Minister van Justitie respectievelijk de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Op 19 juni 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als (familielid van een) gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 3 november 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 25 januari 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 juni 2010. Eiser is niet in persoon verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. M.F. van der Lubbe.
Bij brief van 13 juli 2010 is het onderzoek heropend en is eiser in de gelegenheid gesteld te reageren op de in deze brief gestelde vragen. Op 9 augustus 2010 heeft eiser de rechtbank zijn reactie hierop doen toekomen.
Beide partijen hebben vervolgens schriftelijk toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder nieuwe behandeling van het beroep ter zitting, zoals bedoeld in artikel 8:57 van de Awb.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 25 oktober 2010 gesloten.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, en deze afwijzing bij het thans bestreden besluit van 30 december 2009 gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat op grond van de aangereikte gegevens de echtgenote van eiser, mevrouw [naam referente] (hierna: referente), niet is aan te merken als een gemeenschapsonderdaan, nu zij geen gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer van personen. Dat de Spaanse autoriteiten aan eiser een verblijfskaart hebben afgegeven, maakt het voorgaande niet anders. Het voorgaande betekent dat eiser niet kan worden aangemerkt als een familielid van een gemeenschapsonderdaan, nu referente dat niet is.
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. In het navolgende zal op zijn beroepsgronden worden ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 wordt, voor zover thans van belang, aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2, een document of schriftelijke verklaring verstrekt, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, sub 1, van de Vw 2000 wordt onder gemeenschapsonderdanen verstaan onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, sub 2, van de Vw 2000 wordt onder gemeenschapsonderdanen verstaan familieleden van de sub 1 genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Blijkens paragraaf B10/1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, is een Nederlander in beginsel niet aan te merken als een gemeenschapsonderdaan, tenzij wordt vastgesteld dat deze Nederlander ook verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht. Gemeenschapsonderdaan is aldus de Nederlander die in een andere lidstaat gevestigd is geweest met het oog op het verrichten van economische activiteiten en zich nadien weer in Nederland heeft gevestigd en zijn economische activiteiten hier te lande voortzet.
6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 229/35; hierna: de Richtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder ‘burger van de Unie’ verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder ‘familielid’ verstaan: de echtgenoot.
Volgens het derde lid wordt onder ‘gastland’ verstaan: de lidstaat waarheen de burger zich begeeft om zijn recht van vrij verkeer of verblijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de Richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
7. Uit voormelde bepalingen volgt dat de Richtlijn niet van toepassing is op gemeenschapsonderdanen die verblijven in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten, hetgeen betekent dat hun familieleden uit derde landen aan de nationale immigratiewetgeving moeten voldoen (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het HvJ EG) van 25 juli 2008, C 127/08, Metock, punten 76-78, JV 2008/291).
Uit de arresten van 7 juli 1992 (C 370/90, Surinder Singh, punt 23; NJ 1994/635) en 11 december 2007 (C 291/05, Eind, punt 45, JV 2008/1) van het HvJEG volgt evenwel dat de Richtlijn naar analogie van toepassing is op de situatie waarbij een werknemer terugkeert naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit nadat hij betaald werk heeft verricht in een andere lidstaat, met een tot het gezin van die werknemer behorende persoon, die de nationaliteit van een derde land heeft. Zoals volgt uit voormelde arresten is de ratio van toepassing van de Richtlijn naar analogie erin gelegen dat een burger van de Unie niet mag worden belemmerd in het uitoefenen van het recht op vrij verkeer door de omstandigheid dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst gescheiden zou kunnen geraken van een familielid met de nationaliteit van een derde land doordat deze in het land van herkomst van de betrokken unieburger niet bij hem kan verblijven.
8. Eiser heeft de Ghanese nationaliteit en is geen burger van de Unie maar een zogenaamde derde lander. Hij heeft gevraagd om afgifte van een document waaruit blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft als familielid van een gemeenschapsonderdaan, te weten zijn echtgenote. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en is aldus burger van de Unie.
Uit voormelde bepalingen maakt de rechtbank op dat eiser als zogenaamde derde lander eerst op grond van het recht van de Europese Unie, zoals dat ook is neergelegd in de betrokken nationaalrechtelijke bepalingen, hier rechtmatig verblijf heeft als echtgenoot van referente indien vast staat dat referente in een andere lidstaat gevestigd is geweest met gebruikmaking van haar gemeenschapsrechten. De enkele omstandigheid dat referente burger van de Unie is, maakt aldus nog niet dat zij gemeenschapsonderdaan is. Nu referente Nederlandse is, is daarvan eerst sprake indien zij haar gemeenschapsrechten heeft uitgeoefend.
9. Eiser heeft allereerst betoogd dat de Spaanse autoriteiten reeds hebben vastgesteld dat referente gemeenschapsonderdaan is. Uit een door de Spaanse autoriteiten aan eiser afgegeven verblijfsdocument blijkt immers dat de Spaanse autoriteiten hebben vastgesteld dat eiser echtgenoot is van een burger van de Unie die op grond van het gemeenschapsrecht rechtmatig in Spanje verblijft. Gelet op de gemeenschapstrouw dienen andere lidstaten, in dit geval Nederland, van de juistheid van deze constatering uit te gaan, zodat verweerder reeds daarom geen nader onderzoek had mogen instellen naar de vraag of referente als gemeenschaponderdaan moet worden aangemerkt en daarvan had moeten uitgaan.
10. Niet in geschil is dat eiser door de Spaanse autoriteiten in het bezit is gesteld van een EU-document voor het doel ‘familielid burger van de Unie’.
11. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn wordt het verblijfsrecht van de familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, binnen zes maanden na de datum van indiening van een aanvraag terzake vastgesteld door de afgifte van een document, ‘verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie’, genoemd.
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling verlangen de lidstaten voor de afgifte van de verblijfskaart, voor zover hier van belang, de volgende documenten:
a) een geldig paspoort;
b) een document waaruit de verwantschap of het bestaan van een geregistreerd partnerschap blijkt;
c) een verklaring van inschrijving (…).
12. De rechtbank is van oordeel dat, zoals volgt uit artikel 10 van de Richtlijn, het aan de afgifte van een op deze bepaling gestoelde verblijfskaart voorafgaande onderzoek niet verder strekt dan dat een lidstaat beoordeelt of de aanvrager een familielid is van een unieburger en of de aanvrager in het bezit is van de in artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn genoemde documenten. Uit het overgelegde document voormeld mag daarom niet worden afgeleid dat de Spaanse autoriteiten hebben onderzocht, en vervolgens vastgesteld, dat het familielid van de aanvrager, in dit geval referente, naast unieburger tevens gemeenschapsonderdaan is. Reeds daarom faalt het betoog.
13. Voor zover het betoog van eiser aldus dient te worden verstaan dat eiser, als houder van de in artikel 10 van de Richtlijn bedoelde verblijfskaart, aanspraak maakt op een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, slaagt dat betoog evenmin. Uit artikel 5, tweede lid, en artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn, volgt dat een derdelander die voorzien is van een geldig paspoort en houder is van de in artikel 10 van de Richtlijn bedoelde verblijfskaart, met vrijstelling van de visumplicht het grondgebied van een andere lidstaat mag binnenkomen en daar gedurende maximaal drie maanden mag verblijven. De afgifte van de betrokken verblijfskaart is aldus niet zonder betekenis doch biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder reeds daarom gehouden is eiser het in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 bedoelde verblijfsdocument te verlenen. Vorenbedoeld beperkt verblijfsrecht betekent immers niet dat eiser moet worden aangemerkt als familielid in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, sub 2, van de Vw 2000.
14. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat referente in Spanje is gevestigd geweest met het oog op het verrichten van economische activiteiten en zich nadien weer in Nederland heeft gevestigd, zodat zij van haar gemeenschapsrechten gebruik heeft gemaakt. Deze stelling heeft eiser onderbouwd met een brief van 27 september 2009, geschreven in reactie op de door verweerder bij brief van 15 september 2009 gestelde vragen. Daaruit blijkt dat referente eiser in 2005 in Spanje heeft ontmoet, waarna een relatie is ontstaan. Referente heeft zich vervolgens op 17 april 2008 ingeschreven bij de gemeente Pamplona, met als doel, naar de brief vermeldt, om meer rechten te verkrijgen. Referente heeft haar woning en baan in Nederland aangehouden en bezoekt eiser in Spanje tijdens vakanties, zo volgt uit de brief. Nadat eiser en referente in 2008 of 2009 in het huwelijk zijn getreden, hebben zij besloten om zich (samen) te vestigen in Nederland. Bepalend voor deze keuze is geweest, aldus de brief, de omstandigheid dat referente in Nederland een woning en een baan heeft. Eiser is in mei 2009 naar Nederland gereisd om zich bij referente te voegen.
15. De rechtbank is van oordeel dat uit dit samenstel van feiten en omstandigheden niet volgt dat referente zich in Spanje heeft gevestigd met het oog op het verrichten van economische activiteiten. Dat referente zich heeft ingeschreven in een Spaanse gemeente maakt dit niet anders nu dit, gelet op de brief, niet heeft geresulteerd in een daadwerkelijke vestiging in Spanje. Referente heeft aldus geen gebruik gemaakt van haar gemeenschapsrecht op vrij verkeer en aldus wordt dat recht ook niet belemmerd indien eiser zich niet bij haar zou kunnen voegen. Voor analoge toepassing van de Richtlijn als voormeld bestaat daarom geen aanleiding. Omdat referente daarom ook niet is aan te merken als gemeenschapsonderdaan, heeft verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien voor de afgifte van het in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 bedoelde verblijfsdocument
16. Ten slotte stelt eiser dat het bestreden besluit ten onrechte geen enkele overweging bevat met betrekking tot artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
17. De rechtbank is van oordeel dat een mogelijke schending van artikel 8 van het EVRM niet leidt tot afgifte van het gevraagde document. Zoals hierboven is overwogen, heeft eiser geen rechtmatig verblijf als (familielid van een) gemeenschapsonderdaan, zodat verweerder reeds daarom niet op de voet van artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, aan eiser het gevraagde document mag verstrekken. De vraag of eiser op grond van artikel 8 van het EVRM, zowel voor zover deze bepaling het nationale recht regardeert alswel voor zover deze bepaling het EU-recht regardeert, verblijfsrecht in Nederland dient te worden toegestaan, is in het kader van de betrokken aanvraag dan ook niet relevant. Het betreft slechts het onderzoek of eiser rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vvw 2000. Verweerder heeft daarom aan het in bezwaar naar voren gebrachte, en niet nader onderbouwde, betoog dat het (primaire) besluit van 7 oktober 2009 strijdig is met artikel 8 van het EVRM, althans dat ten onrechte niet aan deze verdragsbepaling is getoetst, voorbij mogen gaan. De beroepsgrond faalt.
18. Uit al het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. C. van Linschoten en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).