Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/29713
Datum uitspraak: 4 november 2010
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr.drs. M.C.A. Nijenhuis-Schoutsen,
de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 10 juli 2008 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 17 augustus 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 juni 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. M.F. van der Lubbe.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft aan het besluit van 14 augustus 2009, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen, het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd om zijn nationaliteit en identiteit te kunnen vaststellen. Daarom is artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, op hem van toepassing.
Op grond van de door eiser gegeven antwoorden op tijdens het eerste gehoor gestelde vragen over zijn directe woonomgeving heeft verweerder niet kunnen concluderen dat eiser daadwerkelijk uit [naam woonplaats], zijn gestelde woonplaats in Centraal-Irak, afkomstig is en is hem de gelegenheid geboden om dat met behulp van een taalanalyse aannemelijk te maken. Uit deze taalanalyse is evenwel naar voren gekomen dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Centraal-Irak ([naam woonplaats]), zodat de gestelde herkomst niet geloofwaardig wordt geacht. De door eiser ingebrachte dossieranalyse van de Taalstudio van 22 mei 2009 leidt, gelet op het weerwoord van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 7 augustus 2009, waarin wordt ingegaan op deze analyse, niet tot een ander oordeel. Nu eiser heeft verklaard te zijn geboren in en tot zijn vertrek in april 2008 te hebben gewoond in [naam woonplaats], wordt geen geloof gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen omtrent de problemen die hij aldaar stelt te hebben ondervonden.
Het wordt voorts aannemelijk geacht dat eiser, naar hij stelt, homoseksueel is, maar daarin ziet verweerder, gelet op het ongeloofwaardig bevonden asielrelaas, geen aanleiding om tot vergunningverlening over te gaan.
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 op eiser van toepassing geacht.
Gelet op de door eiser gegeven antwoorden en informatie over zijn woonomgeving en het feit dat hij in Irak bekend is als professioneel bodybuilder, had verweerder voldoende informatie over zijn achtergrond.
Eiser persisteert bij hetgeen in de eerste fase van de contra-expertise door de Taalstudio in de dossieranalyse naar voren is gebracht, waaruit volgt dat de stellige conclusie dat eiser eenduidig niet afkomstig is uit Centraal-Irak in het rapport taalanalyse niet wordt onderbouwd. Uit het in beroep overgelegde rapport contra-expertise volgt dat de conclusies van het BLT en verweerder ten aanzien van eisers herkomst niet houdbaar zijn. Nu deshalve uitgegaan moet worden van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, en verweerder zijn homoseksuele geaardheid niet betwist, dient eiser, wegens het behoren tot een risicogroep, krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, van de Vw 2000, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank begrijpt het besluit, gelet op de bewoordingen ervan, aldus dat verweerder niet de toets van de positieve overtuigingskracht heeft gehanteerd om tot zijn geloofwaardigheidsoordeel te komen. In het voornemen is weliswaar overwogen dat, nu het ontbreken van de identiteitskaart, de nationaliteitsverklaring, een aantal pasjes en diploma’s eiser kan worden toegerekend, de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand is aangetast en afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van dit relaas, maar uit hetgeen wordt gesteld onder ‘De geloofwaardigheid van de verklaringen’ blijkt niet dat daarbij de toets van de positieve overtuigingskracht is aangelegd. Hetgeen door partijen omtrent het ontbreken van voornoemde documenten in verband daarmee is opgemerkt kan dan ook verder onbesproken blijven.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Onderdeel van deze op de vreemdeling rustende bewijslast is dat hij zijn nationaliteit en identiteit aannemelijk maakt.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder wijst er in dat verband op dat eiser geen identiteits- en nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd en dat hij op vragen betreffende zijn directe woonomgeving zodanig heeft geantwoord, dat niet geconcludeerd kon worden dat hij daadwerkelijk afkomstig is uit Tuz-Khormatu in Centraal Irak.
8. De rechtbank merkt in dit verband op dat de vraag of eiser kan worden verweten dat hij niet over documenten beschikt die zijn nationaliteit en identiteit onderbouwen hier geen rol speelt. Niet wordt immers gesteld dat het ontbreken van dergelijke documenten aan de geloofwaardigheid van hetgeen eiser daarover stelt afdoet. Dit doet er niet aan af dat eiser, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, onder meer zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Bij gebreke van documenten, die dit onderbouwen, zal hij dit met andere middelen, zoals verklaringen over zijn land en regio van herkomst, moeten doen.
9. Verweerder heeft eiser aangeboden zijn herkomst door middel van een taalanalyse aannemelijk te maken. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) komt verweerder met het uitvoeren van een taalanalyse de desbetreffende vreemdeling tegemoet in de voldoening aan de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel gerezen is over de gestelde herkomst.
10. Eiser heeft aangevoerd dat hij in voldoende mate over zijn herkomstomgeving heeft verklaard en dat verweerder, gelet daarop, toereikende informatie tot zijn beschikking had over zijn herkomst.
11. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat, hoewel, zoals ook eiser stelt, hij een aantal vragen over zijn woonomgeving juist heeft beantwoord, niet geoordeeld kan worden dat verweerder redelijkerwijs geen twijfel meer kon hebben omtrent de identiteit en nationaliteit van eiser, omdat ook een aantal vragen onbeantwoord is gebleven. De rechtbank wijst er daarbij op dat verweerder in een dergelijk geval een ruime mate van beoordelingsvrijheid heeft, waarbij aan de hand van de bij verweerder bekende gegevens omtrent de woonomgeving van de vreemdeling afgewogen moet worden in hoeverre het feit dat de vreemdeling bepaalde vragen niet (correct) weet te beantwoorden afdoet aan de overtuigingskracht van de door de vreemdeling wel correct beantwoorde vragen. Niet gesteld kan dan ook worden dat er in het onderhavige geval redelijkerwijs geen enkele aanleiding bestond voor verweerder om te twijfelen aan de herkomst van eiser en om hem bij de vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit tegemoet te komen door het laten uitvoeren van een taalanalyse.
12. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de stellige conclusie van de taalanalist dat eiser eenduidig afkomstig is uit Centraal-Irak in het rapport niet wordt onderbouwd, waarmee eiser, naar de rechtbank begrijpt, de inzichtelijkheid van het taalanalyserapport ter discussie stelt, overweegt de rechtbank als volgt.
13. In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient verweerder, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
14. Volgens de opsteller van het taalanalyserapport is de informatie die eiser verstrekt algemeen bekend en weinig gedetailleerd. Verder vermeldt het rapport dat eiser op grond van zijn Koerdische spraak eenduidig niet herleidbaar is tot de regio [naam woonplaats] in Centraal-Irak, is hij op grond van zijn Koerdische spraak waarschijnlijk herleidbaar tot de regio Sulaimaniya in Noord-Irak en wijst de beperkte beheersing van het Arabisch door eiser op een herkomst uit een gebied waar Arabisch niet algemeen gangbaar is als taal in het dagelijks leven, zoals het geval is in Noord-Irak.
15. Uit het rapport taalanalyse blijkt in onvoldoende mate hoe de conclusie dat de door eiser over zijn woonomgeving verstrekte informatie algemeen bekend is en weinig gedetailleerd, tot stand is gekomen. De rechtbank acht aannemelijk dat de conclusies van het BLT over eisers herkomstgebied niet op de door eiser verstrekte informatie over zijn herkomstgebied kunnen zijn gebaseerd, nu het BLT in het weerwoord van 7 augustus 2009 vermeldt, dat de vragen die aan eiser daaromtrent zijn gesteld slechts bedoeld zijn om hem stof te leveren waarover hij kan spreken om zodoende zijn spraak en talenkennis te demonstreren. De taalanalist heeft daarnaast onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de conclusie ten aanzien van eisers Koerdische spraak in het rapport taalanalyse tot stand is gekomen. In het taalanalyserapport, noch in het in de bestuurlijke fase ingebrachte weerwoord van het BLT van 7 augustus 2009, is aangegeven op grond van welke kenmerken van het door eiser gesproken Koerisch hij te plaatsen is in de regio Sulaimaniya. De voorbeelden van de uitspraak, woordkeuze en grammatica van eiser zijn niet toegelicht of vergeleken met hetgeen ter zake gebruikelijk is in Centraal-Irak.
Het rapport taalanalyse is derhalve onvoldoende inzichtelijk. Door ter zake, voorafgaand aan de besluitvorming, geen nader onderzoek te doen, heeft verweerder niet voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht. Het besluit van 14 augustus 2009 dient daarom wegens strijd met die bepaling te worden vernietigd.
16. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder en eiser in beroep hebben aangevoerd aanleiding te bezien of uit een oogpunt van finale geschilbeslechting reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
17. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder met het in beroep overgelegde weerwoord van het BLT inzichtelijk heeft gemaakt hoe de conclusie ten aanzien van eisers Koerdische spraak in het rapport taalanalyse tot stand is gekomen.
18. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2010 (LJN: 7419) kan de desbetreffende vreemdeling, wanneer een taalanalyse de twijfel omtrent de gestelde herkomst niet wegneemt, deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan hij de band waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, door een zelf gekozen deskundige laten beoordelen en het rapport taalanalyse zonodig van commentaar laten voorzien.
Een vreemdeling dient een contra expertise in het kader van de besluitvorming over te leggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, kan een eerst in rechte overgelegde contra expertise bij de beoordeling worden betrokken.
Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de opsteller van het rapport over de taalkundige deskundigheid beschikken over de door de vreemdeling gesproken taal.
19. Eiser heeft op 15 januari 2010 het door professor Yaron Matras opgestelde rapport contra-expertise van 14 januari 2010 naar de rechtbank toegezonden. Het rapport is dus niet in het kader van de besluitvorming overgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat het eerst in rechte overleggen van het rapport het gevolg is geweest van aan eiser toe te rekenen omstandigheden. Hiertoe wordt overwogen dat verweerder bij brief van 13 januari 2009 heeft toegezegd uitstel te verlenen voor het uitvoeren van een contra-expertise als eiser voorafgaand aan 19 februari 2009 verweerder in het bezit stelt van een document waaruit de opdrachtverlening aan de Taalstudio blijkt. Bij brief van 12 februari 2009 heeft eiser verweerder een afschrift toegezonden van de opdrachtbevestiging van de Taalstudio tot het verrichten van een contra-expertise. Door omstandigheden buiten zijn invloedsfeer – het rapport was immers eerst op 14 januari 2010 gereed – heeft eiser het rapport contra-expertise eerst na het besluit van 14 augustus 2009 kunnen overleggen. Dat betekent dat het rapport contra-expertise bij de beoordeling kan worden betrokken.
20. In het rapport contra-expertise heeft de opsteller van dit rapport, professor Yaron Matras, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
'In producting this report I have consulted a native speaker of Sorani Kurdish who was born and raised in Iraq, has linguistic training, and is closely familiar with the
dialects of the region as well as with its culture and landscape.'
21. In het weerwoord op de contra-expertise van het BLT van 18 februari 2010, waarnaar in het verweerschrift wordt verwezen, staat, voor zover van belang, over de heer Matras en de door hem geraadpleegde moedertaalspreker het volgende vermeld:
'Professor Matras is hoogleraar in de taalkunde aan de universiteit van Manchester. Zijn inbreng bij het verrichten van tegenonderzoeken voor het Sorani is beperkt tot deskundigheid van algemene aard. Hij beschikt niet aantoonbaar over specifieke deskundigheid op het gebied van het Sorani. Voor zover bij BLT bekend heeft professor Matras geen enkele taalkundig-wetenschappelijke publicatie over het Sorani op zijn naam staan en beschikt hij zelf ook niet over een actieve beheersing van het Sorani.
De omstandigheid dat professor Matras ooit iets heeft gepubliceerd over het Kurmandji van Turkije maakt hem naar het inzicht van BLT niet tot deskundige op het gebied van het Sorani van Irak. Kurmandji en Sorani behoren beide tot de groep van de Koerdische talen, maar binnen die taalgroep worden zij beschouwd als twee afzonderlijke talen. (...) Dat de Koerdische talen in het algemeen de bijzondere aandacht van professor Matras genieten blijkt verder ook nergens uit. (...) Uit zijn lijst van publicaties blijkt dat professor Matras zich vooral heeft beziggehouden met algemeen-taalkundige onderwerpen en met de talen van de zigeuners. (...) De meerderheid van de deskundigen die de Taalstudio engageert verrichten hun onderzoeken zonder daarbij een moedertaalspreker te raadplegen. Professor Matras heeft kennelijk door een moedertaalspreker van Sorani te raadplegen zijn eigen gebrek aan specifieke deskundigheid willen compenseren. (...)
Gezien hetgeen hierboven is gezegd over de deskundigheid van professor Matras moet worden aangenomen dat hij zich in zeer vergaande mate verlaat op informatie van de moedertaalspreker. Over deze moedertaalspreker deelt hij echter niets meer mede dan dat deze afkomstig is uit Irak, enige taalkundige training heeft en in staat is om verschillende varianten van het Sorani van elkaar te onderscheiden. In een repliek op een weerwoord van BLT (ongedateerd, waarschijnlijk 2010) stelt professor Matras dat de deskundigheid van deze moedertaalspreker daarom voldoende gewaarborgd is. BLT stelt echter vraagtekens bij dit laatste. (...)
Een belangrijk punt is verder dat professor Matras in geen enkel rapport en in geen enkele repliek op een weerwoord ooit duidelijkheid heeft willen verschaffen over de cruciale vragen waar in Irak deze moedertaalspreker is opgegroeid, in welke plaatsen in Irak hij verder nog heeft verbleven en welke variant van het Sorani hij spreekt. Dit geeft BLT in elk geval geen reden om aan te nemen dat deze moedertaalspreker afkomstig is uit Centraal-Irak, dat hij een Centraal-Irakese variant van het Sorani spreekt, of in het algemeen diepgaand vertrouwd is met Centraal-Irakese varianten van Sorani.
Niettemin doet professor Matras, naar moet worden aangenomen op grond van opgave van deze moedertaalspreker, in zijn rapporten voortdurend stellige uitspraken over hetgeen wel of niet gebruikelijk is in het Sorani van Centraal-Irak (met name van de regio Kirkuk) die lijnrecht ingaan tegen hetgeen taalanalist SOR3 daarover stelt in diens rapporten. De taalanalist SOR3 is geboren en getogen in Kirkuk, heeft zo'n dertig jaar in deze stad geleefd, komt uit een familie met diepe roots in Kirkuk, en spreekt van huis uit het Sorani van Kirkuk. (...) De onjuistheid van veel beweringen over Sorani-varianten van Centraal-Irak die in de rapporten van professor Matras te vinden zijn kon door BLT eenvoudig worden aangetoond met behulp van informatie uit openbare bronnen (...) Uit het rapport van professor Matras in de onderhavige zaak, en uit de talrijke rapporten van zijn hand in andere, eendere zaken waarbij hij deze zelfde moedertaalspreker raadpleegde, is het BLT inmiddels duidelijk geworden dat deze moedertaalspreker, in weerwil van hetgeen professor Matras beweert, niet beschikt over de specifieke deskundigheid betreffende de relevante regionale varianten van Sorani die benodigd is om in de betrokken zaken een betrouwbaar oordeel te kunnen geven.'
22. Eiser heeft op voormelde brief van het BLT niet gereageerd middels een reactie van de opsteller van de contra-expertise, noch anderszins, waardoor de in deze brief weergegeven bevindingen over de deskundigheid van de heer Matras en de door hem geraadpleegde moedertaalspreker niet inhoudelijk zijn weersproken. Desgevraagd heeft eiser ook ter zitting hieromtrent geen nadere informatie kunnen verstrekken. Gelet hierop wordt verweerder gevolgd in zijn standpunt dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat de contra-expertise door een ter zake deskundige is opgesteld, als gevolg waarvan het rapport van contra-expertise niet aangemerkt kan worden als een deskundigenrapport en dus geen afbreuk doet aan de uitkomsten van de taalanalyse.
23. Hieruit volgt dat verweerders standpunt dat, gezien de uitkomsten van de taalanalyse geen geloof wordt gehecht aan de door eiser beweerde herkomst en de door hem gestelde problemen en gelet daarop eiser niet in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning op een van de gronden genoemd in artikel 29 van de Vw 2000, de toetsing in rechte kan doorstaan.
24. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 14 augustus 2009 in stand blijven.
25. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 augustus 2009;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten, voorzitter, en mr. D.S.M. Bak en mr. J.J.W.P. van Gastel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).