ECLI:NL:RBSGR:2010:BT7111

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
JE RK 10-2036 zaaknr 371529, JE RK 10-2047 zaaknr 371582, JERK 10-2340 zaaknr 373694
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met grote weerstand tegen contact met de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 oktober 2010 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds haar geboorte bij haar pleegmoeder verblijft. De minderjarige heeft een grote weerstand tegen contact met haar moeder, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet verlengen van de uithuisplaatsing zou leiden tot een terugplaatsing bij de moeder, wat niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen tot 5 augustus 2011, en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te verrichten naar de contactmogelijkheden tussen de minderjarige en haar moeder.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de rol van de pleegmoeder en de ontwikkeling van de minderjarige. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij de pleegmoeder en dat er geen contact met de moeder geforceerd moet worden, gezien de negatieve ervaringen uit het verleden. De moeder heeft zich verzet tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 mei 2011, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk twee weken voor die datum moet rapporteren over de voortgang van de procedure.

De rechtbank heeft de verzoeken tot vervallen verklaring van eerdere schriftelijke aanwijzingen afgewezen, omdat deze reeds vervallen waren door latere aanwijzingen. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is om het contact tussen de minderjarige en de moeder op een positieve manier te stimuleren, en dat er een onderzoek moet komen naar de mogelijkheden voor contact, rekening houdend met het belang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Zaak/rekestnummers:
I. 371529/ JE RK 10-2036
II. 371582/ JE RK 10-2047
III. 373694/ JE RK 10-2340
Datum beschikking: 18 oktober 2010
Verzoeken tot: verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing (I) en vervallen verklaring schriftelijke aanwijzingen (II en III).
Beschikking op het op 19 juli 2010 ingekomen verzoekschrift (I) van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: Bureau Jeugdzorg).
Tevens beschikking op de op respectievelijk 19 juli 2010 (II) en 17 augustus 2010 (III) ingekomen verzoekschriften van:
[mevrouw A] (verder: de moeder),
wonende te [plaats A]
advocaat: mr. A. Apistola.
De verzoekschriften hebben betrekking op de minderjarige:
[minderjarige A] geboren op [datum] 2001 te [plaats A],
kind van de moeder voornoemd.
Als belanghebbende in deze procedure wordt tevens aangemerkt:
[mevrouw B],
oudtante moederszijde, tevens pleegmoeder (verder: de pleegmoeder),
wonende te [plaats A]6.
De minderjarige verblijft feitelijk bij de pleegmoeder.
Feiten
- De minderjarige verblijft sinds haar geboorte bij de pleegmoeder.
- De minderjarige staat sinds 5 augustus 2008 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg en sinds laatstgenoemde datum is Bureau Jeugdzorg tevens gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij haar pleegmoeder.
- Bij beschikking d.d. 3 augustus 2009 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling verlengd van 5 augustus 2009 tot 5 augustus 2010 en de aan Bureau Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking d.d. 10 februari 2010 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.
- In de periode november 2008 tot en met april 2009 heeft de Stichting Haags Ambulatorium op verzoek van Bureau Jeugdzorg onderzoek gedaan naar de situatie van de minderjarige; onder meer is onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre een plaatsing bij moeder of pleegmoeder wenselijk is.
- Bureau Jeugdzorg heeft op 7 juli 2010 de moeder de volgende schriftelijke aanwijzing (met onderbouwing) gegeven: "Uiterlijk 1 augustus 2010 zal Bureau Jeugdzorg een officieel standpunt innemen en per nieuw besluit al dan niet een bezoekregeling vaststellen. Tot 1 augustus 2010 besluit Bureau Jeugdzorg dat er geen omgang plaatsvindt tussen u en [minderjarige A]. Tot die tijd is het wel mogelijk voor u om [minderjarige A] te schrijven waarbij [minderjarige A] niet zal worden geforceerd om te responderen tenzij zij dit zelf wil".
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 juli 2010 de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige ambtshalve verlengd van 5 augustus 2010 tot 16 september 2010 en de verzoeken voor het overige aangehouden.
- Op 2 augustus 2010 heeft Bureau Jeugdzorg de moeder een tweede schriftelijke aanwijzing (met onderbouwing) gegeven, inhoudende: "In samenspraak met Jeugdformaat besluit Bureau Jeugdzorg dat er gedurende de uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige A] geen ander contact tussen [minderjarige A] en moeder plaatsvindt dan door middel van kaartjes en brieven die via Bureau Jeugdzorg verzonden kunnen worden, zoals nu al mogelijk is. Daarbij geldt dat [minderjarige A] de ruimte moet krijgen om geen kaartjes terug te sturen als zij dat niet wenst. Moeder kan kaartjes en brieven blijven sturen echter zal [minderjarige A] niet worden gedwongen iets terug te sturen als zij dat niet wil. Dit besluit geldt tot [minderjarige A] zelf aangeeft behoefte te hebben aan ander contact met haar moeder."
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 7 september 2010 de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd van 16 september 2010 tot 19 oktober 2010 en de verzoeken voor het overige aangehouden en doorverwezen naar de meervoudige kamer gelet op de aard van de zaak.
Procedure
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 7 september 2010 zowel de
ondertoezichtstelling van de minderjarige als de aan Bureau Jeugdzorg verleende
machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij pleegmoeder
verlengd van 16 september 2010 tot 19 oktober 2010 en de behandeling van de verzoeken I
tot en met III aangehouden en doorverwezen naar de meervoudige kamer. Nadien zijn bij de
rechtbank de volgende stukken binnengekomen:
- de brief d.d. 14 september 2010, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 21 september 2010, met bijlagen, van de zijde van de pleegmoeder;
- het faxbericht d.d. 7 oktober 2010, met bijlagen, van Bureau Jeugdzorg.
Op 12 oktober 2010 zijn de verzoeken ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw L. Voetman namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, vergezeld van haar advocaat, mr. A. Apistola, kantoorhoudende te Zwijndrecht;
- de pleegmoeder, vergezeld van haar advocaat, mr. E.A.M. Brouwers, kantoorhoudende te Zoetermeer.
Beoordeling
Bureau Jeugdzorg handhaaft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. Hoewel het Haags Ambulatorium eerder concludeerde dat een neutrale plaatsing in een gezinshuis meer in het belang van de minderjarige werd geacht dan een plaatsing bij de moeder of pleegmoeder, komt Bureau Jeugdzorg thans tot een andere conclusie. Op basis van de bevindingen van Jeugdformaat, de school van de minderjarige en van Bureau Jeugdzorg zelf is Bureau Jeugdzorg van mening dat het perspectief van de minderjarige bij de pleegmoeder ligt. Deze instanties hebben de minderjarige over een langere periode kunnen volgen dan het Haags Ambulatorium. Afgezien van de relatie met haar moeder, is Bureau Jeugdzorg van mening dat het verder goed gaat met de minderjarige en dat zij zich redelijk goed lijkt te ontwikkelen bij de pleegmoeder, bij wie zij al haar hele leven verblijft en wie zij beschouwt als haar moeder. Als de minderjarige in een neutrale setting zou worden geplaatst is het volgens Bureau Jeugdzorg maar de vraag of de omgang tussen de moeder en de minderjarige wèl op gang zou komen en zal haar ontwikkeling waarschijnlijk geschaad worden.
Ten aanzien van de gegeven schriftelijke aanwijzingen stelt Bureau Jeugdzorg zich op het standpunt dat zij bij de minderjarige geen contact met de moeder willen afdwingen nu dat in het verleden tot veel onrust en stress bij de minderjarige heeft geleid. De weerzin van de minderjarige jegens haar moeder lijkt te zijn ontstaan door haar eigen ervaringen uit het verleden en niet door de houding van pleegmoeder jegens de moeder. Niettemin acht Bureau Jeugdzorg het voor de ontwikkeling van de minderjarige van belang dat zij een positiever beeld krijgt van haar moeder en dat er op enige wijze contact ontstaat. Dat contact dient zeer zorgvuldig te worden opgebouwd. De moeder maakt echter geen gebruik van de bij de schriftelijke aanwijzing geboden mogelijkheid om kaartjes en brieven te sturen aan de minderjarige; zij realiseert zich volgens Bureau Jeugdzorg niet dat dit essentieel is voor de opbouw van contact. De pleegmoeder zal de minderjarige ook moeten blijven stimuleren om contact met de moeder te hebben.
Van de zijde van de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij verzet zich echter met klem tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Primair stelt zij zich op het standpunt dat aan de gronden voor een uithuisplaatsing niet langer wordt voldaan, zodat de minderjarige thuisgeplaatst dient te worden. Voor zover er nog wel zorgen omtrent de minderjarige zijn, biedt de ondertoezichtstelling volgens haar voldoende waarborg. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat Bureau Jeugdzorg de bevindingen van het Haags Ambulatorium naast zich neerlegt, nu daaruit duidelijk blijkt dat een verblijf bij pleegmoeder niet in het belang van de minderjarige is en de minderjarige zich daardoor in een loyaliteitsconflict blijft begeven.
Voor wat betreft het contact met de minderjarige merkt de moeder op dat Bureau Jeugdzorg tot nu niet of nauwelijks moeite heeft gedaan om dat contact te stimuleren en dat van de pleegmoeder in dat opzicht ook niets te verwachten valt. Zij vindt het niet juist dat de beslissing daaromtrent thans bij de minderjarige wordt neergelegd; het is de taak van Bureau Jeugdzorg om er voor te zorgen dat er contact ontstaat en om een concrete omgangsregeling vast te stellen, aldus de moeder.
De pleegmoeder schaart zich achter de verzoeken van Bureau Jeugdzorg. Zij beaamt dat de minderjarige zich goed in haar gezin ontwikkelt en dat de minderjarige zelf goed kan aangeven wat zij wil, ondanks haar leeftijd. De minderjarige woont al vanaf de geboorte bij haar, op verzoek van de moeder. De pleegmoeder stelt dat zij zich inspant om het contact tussen de minderjarige en de moeder te herstellen, doch dat de minderjarige zelf aangeeft dat ze absoluut geen contact wenst, gelet onder meer op de mishandelingen door de moeder in het verleden. Dat heeft volgens de pleegmoeder niets te maken met een loyaliteitsconflict. Voor wat betreft het rapport van het Haags Ambulatorium merkt de advocaat van de pleegmoeder op dat - daargelaten dat het onderzoek een momentopname betrof - zij ernstige twijfels heeft over de kwaliteit van het rapport. Gelet daarop heeft zij een klacht ingediend bij de Inspectie Gezondheidszorg. De Inspectie heeft in ieder geval geconstateerd dat de betrokken onderzoekers niet beschikten over de vereiste registraties.
De rechtbank overweegt als volgt.
I. Verzoek verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, zodat zij zal beslissen als na te melden.
Ten aanzien van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de situatie van de minderjarige - afgezien van het gebrek aan contact met de moeder - op dit moment een redelijk positief beeld laat zien. De vraag of daarmee niet langer aan de gronden voor een uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:261 BW wordt voldaan beantwoordt de rechtbank niettemin ontkennend. Het niet verlenen van de machtiging zou er immers toe leiden dat de minderjarige weer thuisgeplaatst zou worden. Gelet op de grote weerstand op dit moment bij de minderjarige tegen enige vorm van contact met haar moeder acht de rechtbank dat niet in het belang van de minderjarige. Om die reden zal de rechtbank de machtiging voor de verzochte duur te verlenen.
Hoewel de rechtbank geen zicht heeft op de rol die pleegmoeder daadwerkelijk speelt bij het al dan niet stimuleren van de omgangscontacten tussen de minderjarige en de moeder, is de keuze waar een minderjarige verblijft bij een machtiging tot uithuisplaatsing de bevoegdheid van Bureau Jeugdzorg. De rechtbank verwijst hierbij naar bovengenoemde beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 10 februari 2010. Overigens heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat de pedagogische kwaliteiten van de pleegmoeder onvoldoende zouden zijn. Bovendien is de minderjarige het grootste deel van haar leven door de pleegmoeder opgevoed en is er sprake van een hechtingsrelatie tussen de minderjarige en de pleegmoeder.
II. Verzoek vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing d.d. 7 juli 2010
De rechtbank zal het verzoek om de schriftelijke aanwijzing d.d. 7 juli 2010 vervallen te verklaren wegens gebrek aan belang afwijzen nu deze aanwijzing reeds is komen te vervallen door de aanwijzing d.d. 2 augustus 2010.
III. Verzoek vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing d.d. 2 augustus 2010
De rechtbank is van oordeel is dat waar mogelijk moet worden gezocht naar een manier om het contact tussen de moeder en de minderjarige weer op gang te brengen, afgezien van het sturen van kaarten en brieven. Contacten met de ouders zijn voor een kind van belang in verband met de identiteitsontwikkeling, mits dat contact positief is. De rechtbank acht zich thans onvoldoende geïnformeerd om te kunnen bepalen of en, zo ja, op welke wijze contact tussen de minderjarige en de moeder - rekening houdend met de belangen van de minderjarige - wenselijk is. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geïndiceerd is. Het onderzoek dient de vraag te betreffen of het belang van de minderjarige zich tegen contact met de moeder verzet en zo nee, welke contactregeling in het belang van de minderjarige moet worden geacht. Het staat de Raad vrij tijdens het onderzoek proefcontacten te entameren. Voor het overige zal de rechtbank het verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing d.d. 2 augustus 2010 aanhouden tot na te melden datum.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige van 19 oktober 2010 tot 5 augustus 2011 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
en
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 19 oktober 2010 tot 5 augustus 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 19 juli 2010;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden d.d. 7 juli 2010;
*
inzake het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de Stichting Bureau Jeugdzorg d.d. 2 augustus 2010 beslist de rechtbank als volgt:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen en daarover te rapporteren en te adviseren;
bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van de gedingstukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot 1 mei 2011 PRO FORMA; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zich uit te laten omtrent de voortgang van de procedure;
bepaalt dat, ná ontvangst van het rapport en advies, de behandeling ter terechtzitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen advocaat op te roepen;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van dit verzoek aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Ghrib (voorzitter), H.M.D. de Jong en H.A.G. Nijman, kinderrechters, bijgestaan door mr. B. Laterveer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2010.
Voor zover in deze uitspraak eindbeslissingen staan kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.