Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/40514
Datum uitspraak: 7 september 2010
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum]
burger van de Democratische Republiek Congo,
alias [naam ]
geboren op [geboortedatum 2],
van Rwandese nationaliteit,
v-nummer [nummer]
eiser,
gemachtigde mr. C.T.G. van Schie,
de Staatssecretaris, thans de Minister van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Op 27 januari 2009 heeft eiser verzocht om toezending van de interne minuut waarin de beoordeling is gemaakt in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Regeling). Bij brief van 25 februari 2009 heeft verweerder te kennen gegeven niet te kunnen voldoen aan dit verzoek, omdat een schriftelijk stuk ontbreekt.
Bij bezwaarschrift van 28 augustus 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod en is verweerder wederom verzocht om toezending van eerdergenoemde minuut. Deze minuut heeft verweerder bij brief van 14 oktober 2009 aan eiser doen toekomen.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 4 november 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 juni 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. M.F. van der Lubbe.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft aan het besluit van 3 november 2009, dat strekt tot handhaving van de weigering eiser op grond van de Regeling ambtshalve een aanbod te doen, het volgende, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd.
Uit het zogeheten ‘Eurodac Search Result’ van 11 mei 2009, gebaseerd op eisers vingerafdrukken, blijkt dat eiser op 15 december 2003 een asielaanvraag in het Verenigd Koninkrijk heeft ingediend. Aldus is niet aangetoond dat eiser sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven, zodat niet (cumulatief) wordt voldaan aan de in de Regeling neergelegde voorwaarden. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken. In verband met de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar is op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van eiser afgezien.
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd.
Gezien de vergaande consequenties die verweerder in dit kader aan een zogenaamde ‘Eurodac-treffer’ verbindt, mag verweerder er niet zonder meer vanuit gaan dat de op die wijze verkregen gegevens juist zijn. Het ligt op de weg van verweerder om nader te onderbouwen dat de gegevens betrekking hebben op eiser en dat door hem een asielverzoek is ingediend in het Verenigd Koninkrijk. Dit klemt te meer nu het voor eiser niet mogelijk is het tegendeel te bewijzen.
Daarnaast heeft verweerder in het besluit van 3 november 2009 geen acht geslagen op hetgeen eiser ten aanzien van artikel 4:84 van de Awb heeft aangevoerd, waarbij heeft te gelden dat in dat kader aan alle omstandigheden betekenis toekomt. Voorts is eiser ten onrechte niet gehoord.
4. Bij brief van 15 april 2010 heeft verweerder de rechtbank nadere Eurodacstukken inzake eisers asielaanvraag in het Verenigd Koninkrijk doen toekomen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Volgens de Regeling, zoals neergelegd in paragraaf B14/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 nr. 2008/31, waarbij de Regeling per 1 januari 2009 is beëindigd, wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Daartoe geldt onder meer als voorwaarde dat de vreemdeling sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
Ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 wordt onder andere aangenomen indien dit blijkt uit een verklaring van de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling feitelijk verblijft.
De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling na 1 april
2001 aantoonbaar is vertrokken uit Nederland. Indien de vreemdeling niet aantoonbaar uit Nederland is vertrokken, wordt, indien uit de verklaring van de burgemeester blijkt dat de vreemdeling gedurende het gehele jaar 2006 in het kader van noodopvang in die gemeente heeft verbleven, ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 aangenomen.
7. Uit voormeld beleid volgt dat in het geval door de vreemdeling een burgemeestersverklaring wordt overgelegd, zoals in deze zaak, ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 in beginsel wordt aangenomen. Indien verweerder aantoont dat de vreemdeling na 1 april 2001 uit Nederland is vertrokken, blijft verlening van evenbedoelde verblijfsvergunning evenwel achterwege.
8. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder nader had moeten onderbouwen dat de Eurodac-gegevens op eiser betrekking hebben en dat door hem een asielaanvraag in het Verenigd Koninkrijk is ingediend. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
9. In het Eurodac Search Result is, in de CaseID die vermeld wordt, het V-nummer van eiser te lezen. Zoals in het besluit van 3 november 2009 is toegelicht, betekent de code UK1 dat in het Verenigd Koninkrijk een asielaanvraag is ingediend. De datum 15 december 2003 geeft aan, aldus verweerder, dat het asielverzoek op die datum is ingediend. Voorts in aanmerking genomen dat Eurodac een geautomatiseerd digitaal systeem is, een treffer slechts tot stand kan komen na vaststelling dat de vingerafdrukken die in de gegevensbank zijn opgeslagen en de vingerafdrukken die door een lidstaat zijn afgenomen overeenstemmen en vingerafdrukken uniek en persoonsgebonden zijn, waardoor de kans op fouten te verwaarlozen is, bestaat onvoldoende grond om aan te nemen dat het Eurodac Search Result niet op de persoon van eiser betrekking heeft. De rechtbank is aldus van oordeel dat verweerder op die wijze in de bestuurlijke fase genoegzaam heeft aangetoond dat eiser uit Nederland is vertrokken en hij van nader onderzoek mocht afzien, nu eiser in de bestuurlijke fase geen tegenbewijs heeft geleverd. Dat eiser, zoals hij betoogt, onmogelijk kan bewijzen dat hij geen asielaanvraag in het Verenigd Koninkrijk heeft ingediend, is, wat daar ook van zij, in dit geval niet van belang. Nu verweerder bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat eiser in het Verenigd Koninkrijk asiel heeft aangevraagd, is het aan eiser om tegenbewijs te leveren, met andere woorden het bewijs van verweerder te ontzenuwen, hij behoeft niet het tegendeel te bewijzen. Concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het Eurodac Search Result zijn in dat kader voldoende. Dat zou bijvoorbeeld kunnen doordat eiser zijn gestelde verblijf in Nederland gedurende bedoelde periode in 2003 op enigerlei wijze aannemelijk maakt. In dit tegenbewijs is eiser, ook in beroep, niet geslaagd. Hieruit volgt dat verweerder mocht afgaan op het Eurodac Search Result.
10. Eiser heeft betoogd dat verweerder geen acht heeft geslagen op hetgeen hij in het kader van artikel 4:84 van de Awb heeft aangevoerd. Volgens eiser dienen alle omstandigheden in die beoordeling te worden betrokken.
11. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen in een uitspraak van 15 juli 2009 in zaak nr. 200808634/1; www.raadvanstate.nl, is voor een geslaagd beroep op artikel 4:84 van de Awb vereist dat de aangevoerde omstandigheden binnen de strekking en reikwijdte vallen van het gevoerde beleid inzake de uitoefening van de in de desbetreffende procedure aan de orde zijnde bevoegdheid. Voorts volgt uit die uitspraak dat omstandigheden die binnen de strekking en reikwijdte van dat beleid vallen en die bij de totstandkoming daarvan zijn betrokken, niet als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb zijn aan te merken. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft geoordeeld in een uitspraak van 9 februari 2010 in zaak nr. 200908198/1/V2; www.raadvanstate.nl, vormt de Regeling naar strekking en reikwijdte een restrictief op te vatten aanvulling op het vreemdelingenbeleid en strekt zij er niet toe om vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voldoen, niettemin wegens schrijnende individuele omstandigheden alsnog een verblijfsvergunning te verlenen.
12. Nu de door eiser aangevoerde omstandigheden – te weten dat hij op 16-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen, dat hij sinds maart 2001 in Nederland woont, dat hij door Nidos is opgevangen en in Nederland scholing heeft gekregen, dat hij zeer goed Nederlands spreekt en dat nog geen beslissing is genomen met betrekking tot zijn verblijfsaanspraken als alleenstaande minderjarige asielzoeker – niet als bijzonder in vorenbedoelde zin kunnen worden aangemerkt, omdat zij moeten worden geacht bij de totstandkoming van de Regeling te zijn betrokken, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb geen sprake is. De beroepsgrond faalt derhalve.
13. Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord overweegt de rechtbank dat voor de beoordeling of verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen heeft mogen afzien, bepalend is of er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat zijn bezwaren niet konden leiden tot het oordeel dat ten onrechte niet ambtshalve een aanbod is gedaan.
Gelet op de reden die ten grondslag ligt aan het niet doen van een ambtshalve aanbod, te weten dat hij sinds 1 april 2001 geen ononderbroken verblijf in Nederland heeft gehad, en hetgeen eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder zich, in aanmerking genomen het vorenoverwogene, terecht op het standpunt gesteld dat aan deze maatstaf is voldaan, zodat dit betoog eveneens faalt.
14. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. C. van Linschoten en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2010
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).