Rechtbank ’s-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/46
rekestnummer: 382275 HA RK 10-699
parketnummer: 09/758811-09
datum beschikking: 10 december 2010
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Haaglanden – Zoetermeer” te Zoetermeer,
verzoeker,
raadsman: mr. R.J. van Eenennaam, advocaat te ’s-Gravenhage;
mr. [X],
mr. [Y],
mr. [Z],
rechters in de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector strafrecht.
1. Voorgeschiedenis en procesverloop
1.1 Verzoeker is gedagvaard om ter terechtzitting van 2 december 2010 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. De zitting is voortgezet op 6, 7 en 8 december 2010. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen onder anderen [medeverdachte A]. Op de zitting van 7 december waren verzoeker en zijn raadsman niet aanwezig. Op die zitting zijn alleen de zaken van de medeverdachten behandeld. De behandeling van de zaak van verzoeker is voortgezet op 8 december 2010. Op de zitting van 8 december heeft de raadsman een verzoek tot wraking van de rechtbank ingediend mede aan de hand van ter zitting overgelegde pleitnotities. Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
1.2 Van de Officier van Justitie mr. M.S. Warnaar is op 9 december 2010 een reactie ontvangen op het wrakingsverzoek, die zij ter zitting heeft toegelicht.
1.3 Mrs. [X], [Y] en [Z] hebben schriftelijk verweer gevoerd.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 10 december 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is, bijgestaan door zijn raadsman, ter zitting verschenen. Mrs. [X], [Y] en [Z] hebben bij brief van 9 december 2010 schriftelijk hun standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt en tevens meegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen. De officier van justitie, mr. M.S. Warnaar, heeft de wrakingskamer per e-mail van 9 december 2010 haar standpunt doen toekomen. Zij is eveneens ter zitting verschenen. De raadsman van verzoeker heeft ter zitting het wrakingsverzoek, mede aan de hand van pleitaantekeningen, toegelicht. De zaak is gelijktijdig behandeld met het wrakingsverzoek van de heer [A].
3. Het standpunt van verzoeker
Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. De rechtbank heeft door een samenstel van – in het wrakingsverzoek met zoveel woorden weergegeven – vragen, opmerkingen en citaten uit het dossier de schijn van vooringenomenheid gewekt. Bij verzoeker is de indruk gewekt dat de rechtbank de ten laste gelegde feiten reeds bewezen acht en een beroep op noodweer niet zal honoreren. Daarnaast heeft de rechtbank niet voldaan aan het verzoek tot verstrekking van het proces-verbaal van het verhoor ter zitting van de getuigen-deskundigen. Primair wraakt verzoeker de gehele rechtbank, subsidiair de voorzitter en/of mr. [Y].
4. Het standpunt van mrs. [X], [Y] en [Z]
Mrs. [X], [Y] en [Z] berusten niet in de wraking. Hun standpunt komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. Preliminair voeren zij aan dat het verzoek te laat is gedaan, zowel voor wat betreft de voorfase als de inhoudelijke behandeling op 6 december 2010. Voor wat betreft de voorfase vond de laatste pro forma zitting immers plaats op 20 september 2010. De inhoudelijke behandeling heeft op 6 december plaats gevonden. Toen zijn de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker behandeld. Verzoeker en zijn raadsman waren bij deze zitting aanwezig. De zitting eindigde kort na 15.00 uur. Op 7 december heeft geen verdere behandeling van de zaak van verzoeker plaatsgevonden. Die dag is de gehele dag als zittingsdag gebruikt voor de behandeling van de zaken van de medeverdachten. Het wrakingsverzoek is eerst op 8 december kort voor aanvang van het requisitoir gedaan. Het verzoek is derhalve niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
Voorts voert de rechtbank aan dat er bij haar geen sprake is geweest van vooringenomenheid jegens verzoeker. Zij had en heeft zich op geen enkel punt reeds een oordeel over de feiten noch over de persoon van verzoeker gevormd. Aan het verzoek tot het beschikbaar stellen van het proces-verbaal van het verhoor van de getuigen-deskundigen kon wegens praktische redenen niet worden voldaan. Ook dit had echter niets te maken met vooringenomenheid. De rechtbank concludeert dan ook tot afwijzing van het verzoek.
5. Het standpunt van de Officier van Justitie
De Officier van Justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek niet tijdig is gedaan, nu het niet is gedaan, zodra de feiten of omstandigheden bij de verzoeker bekend waren. Ter zitting is immers door de raadsman van verzoeker geen enkele opmerking gemaakt over de uitlatingen van een van de rechters. Voorts is de Officier van Justitie van oordeel dat noch door de rechtbank noch door de voorzitter de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Niet gebleken is dat de rechtbank zich reeds enige conclusies had gevormd omtrent het bewijs of andere in deze zaak te nemen beslissingen. De rechter behoort een verdachte kritische vragen te stellen en hem te confronteren met tegenstrijdigheden in het dossier, maar hieruit volgt geen schijn van vooringenomenheid. Evenmin kan een schijn van vooringenomenheid blijken uit het niet direct opmaken van het proces-verbaal van de zitting van 2 december. De verdediging was er immers van op de hoogte dat er meerdere zittingsdagen waren gepland en dat daaruit voortvloeit dat niet telkens tussendoor proces-verbaal wordt opgemaakt.
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3. Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Hoewel de behandeling van de zaak op 6 december weliswaar reeds kort na 15.00 uur was geëindigd, acht de rechtbank het aannemelijk dat er niet direct overleg tussen verzoeker en diens raadsman heeft kunnen plaatsvinden, nu verzoeker gedetineerd is en de raadsman derhalve voor zijn bezoeken gebonden is aan het regime van de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Het valt verzoeker dan ook niet te verwijten dat hij eerst – na overleg met zijn raadsman – op 8 december een wrakingsverzoek heeft ingediend. Bovendien blijkt uit de jurisprudentie dat een verzoek tot wraking ook nog enige tijd na de zitting kan worden gedaan, nu een dergelijk verzoek vaak enig beraad en overleg vergt.
6.4. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt vervolgens de vraag voor of voornoemde rechters door hun handelwijze blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Daartoe wordt als volgt overwogen. De rechtbank is van oordeel dat de ter zitting door de rechters bij de ondervraging gehanteerde formuleringen in een aantal gevallen zeer ongelukkig zijn geweest. Aan verzoeker zijn voorts niet altijd open vragen gesteld en hem zijn ook bepaalde niet-vaststaande feiten als stelligheden voorgehouden. Geen van deze uitlatingen kan echter, noch afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat sprake is geweest van vooringenomenheid. Het is weliswaar mogelijk dat deze formuleringen bij verzoeker de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt, maar deze schijn is niet objectief gerechtvaardigd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de taak van een strafrechter is om een verdachte kritisch te ondervragen en dat deze zich daarbij een grote mate van vrijheid kan veroorloven. In dit verband overweegt de wrakingskamer nog dat op het verhoor van een verdachte door de rechtbank, blijkens artikel 286 lid 5 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), art. 293 Sv van overeenkomstige toepassing is, welk artikel bepaalt dat de (advocaat van de) verdachte, alvorens een vraag wordt beantwoord, bevoegd is om opmerkingen te maken. Het had op de weg van verzoeker gelegen om alvorens een wrakingsverzoek in te dienen eerst op de zitting aan te geven dat hij het niet eens was met de manier van formuleren en vragen stellen door de voorzitter/rechtbank. Op deze grond kan het verzoek tot wraking derhalve niet worden toegewezen.
6.5. Ook de omstandigheid dat de rechtbank niet heeft voldaan aan het verzoek van verzoeker tot het ter beschikking stellen van het proces-verbaal van het verhoor van de getuigen-deskundigen geeft geen blijk van enige (schijn van) vooringenomenheid. Volgens de strafkamer was dit om praktische redenen niet mogelijk, hetgeen door verzoeker ook niet gemotiveerd wordt betwist. Van enige vooringenomenheid blijkt hieruit in ieder geval niet, zodat ook dit niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden.
6.6. Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen en dat de behandeling van het proces in de hoofdzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
6.7. Derhalve wordt als volgt beslist.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. R.J. van Eenennaam;
• de officier van justitie mr. M.S. Warnaar;
• de rechters mr. [X], mr. [Y] en mr. [Z].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010 door mr. E. Rabbie, voorzitter, mr. G.P. van Ham en mr. J.D.G.J. Dop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.