Rechtbank ’s-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 35/2010
rekestnummer: 380293 HA RK 10-642
parketnummer: 09/757801-10
datum beschikking: 10 december 2010
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond “HvB Noordsingel” te Rotterdam,
verzoeker,
raadsman: mr. H. Weisfelt, advocaat te [woonplaats];
mr. [X],
mr. [Y],
mr. [Z],
rechters in de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector strafrecht.
1. Voorgeschiedenis en procesverloop
1.1 Verzoeker is gedagvaard om ter terechtzitting van 19 augustus 2010 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Het onderzoek ter terechtzitting is op deze zitting geschorst. De behandeling van de zaak is voortgezet op 5 november 2010.
1.2 De raadsman heeft op de zitting van 5 november 2010 de rechtbank verzocht de verdachte op die zitting te doen horen met name met het oog op de door de rechtbank te nemen beslissing over de voorlopige hechtenis. Na beraadslaging heeft de voorzitter als beslissing van de rechtbank medegedeeld dat het verzoek tot het horen van verdachte ter terechtzitting zal worden afgewezen, nu het eerste verhoor van verdachte een opsporingstaak is welke dient te worden uitgevoerd door de politie. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2010 is vervolgens het volgende besproken.
“De voorzitter deelt tevens mede dat de raadsman door zijn verzoek tot het horen van verdachte kracht bij te zetten met de woorden, van gelijke strekking, dat “hem anders weinig andere opties worden gelaten” op ongepaste wijze de rechtbank tot een bepaalde beslissing probeert te bewegen. Voorts deelt de voorzitter mede dat, om tegemoet te komen aan de bezwaren van verdachte tegen een politieverhoor er een alternatief mogelijk is. De voorzitter vraagt aan de officier van justitie of zij zich verzet tegen het horen van verdachte door de politie, waarbij zowel de raadsman als de officier van justitie fysiek bij dit verhoor aanwezig zullen zijn.
De officier van justitie verzet zich niet tegen dit voorstel zolang de raadsman niet bij elke vraag verdachte zal sturen in zijn antwoorden.”
Daarop heeft de raadsman van verzoeker de rechtbank gewraakt en is het wrakingsverzoek voorgelegd aan de wrakingskamer.
1.3 De raadsman van verzoeker heeft door middel van een fax van 5 november 2010, ter griffie ingekomen op 8 november 2010 zijn wrakingsverzoek toegelicht. Op 17 november 2010 is ter griffie een fax ingekomen van de raadsman met een aanvullende toelichting op het wrakingsverzoek, dan wel een nieuw wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 10 december 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is, bijgestaan door zijn raadsman, ter zitting verschenen. Mrs. [X], [Y] en [Z] zijn eveneens ter zitting verschenen. Voorts was de Officier van Justitie, mr. P. Gruppelaar, ter zitting aanwezig. De raadsman van verzoeker heeft ter zitting het wrakingsverzoek, mede aan de hand van pleitaantekeningen, toegelicht.
3. Het standpunt van verzoeker
Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. Op de zitting van 19 augustus 2010 heeft de rechtbank (in een andere samenstelling) besloten verzoeker als verdachte te laten horen bij de RC. Rond 26 september 2010 werd echter duidelijk dat het niet meer mogelijk was om dit verhoor te laten plaats vinden vóór de zitting van 5 november d.a.v. Verzoeker heeft daarom op 7 oktober 2010 de Officier van Justitie verzocht 25 minuten in te ruimen op de zitting van 5 november – oorspronkelijk de geplande datum voor de inhoudelijke behandeling – teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen een verklaring af te leggen. De Officier van Justitie heeft de raadsman op 26 oktober d.a.v. bericht dat daar op deze zitting geen ruimte voor was omdat de zitting reeds maanden van te voren was gepland. Tevens gaf de Officier van Justitie te kennen dat zij hierover overleg had gehad met de voorzitter van de meervoudige kamer en dat deze haar mening onderschreef. Op de zitting van 5 november 2010 heeft de raadsman van verzoeker de rechtbank verzocht om verzoeker toch in de gelegenheid te stellen om op de zitting een verklaring af te leggen. De rechtbank heeft, na beraad, beslist dat verzoeker niet op de zitting zou worden gehoord en dat zijn verhoor bij de politie moest plaatsvinden. Hierop heeft verzoeker de rechtbank gewraakt wegens het wekken van de schijn van partijdigheid. Bij brief d.d. 16 november 2010 heeft de raadsman van verzoeker het wrakingsverzoek aangevuld, aangezien hem op 12 november duidelijk was geworden dat verzoeker reeds eerder door de voorzitter van de meervoudige kamer als politierechter was veroordeeld. In die zaak werd verzoeker, blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal, zonder voorafgaande waarschuwing, tijdens het afleggen van zijn verklaring uit de zittingszaal verwijderd en vervolgens veroordeeld. Ook toen heeft hij geen mogelijkheid gehad om een (volledige) verklaring af te leggen. In hoger beroep is hij vervolgens vrijgesproken.
Ten eerste heeft de rechtbank de schijn van partijdigheid op zich geladen toen zij, na besloten te hebben dat de verklaring van verzoeker van wezenlijk belang is voor de beslissing over de ernstige bezwaren, verzoeker de mogelijkheid onthield die verklaring ten overstaan van de rechtbank af te leggen. Door immers verzoeker niet te horen is de rechtbank vooruitgelopen op de waarde die zij aan deze verklaring zou gaan hechten.
Ten tweede heeft de rechtbank de schijn van partijdigheid op zich geladen doordat zij met het OM in gesprek is geweest over het al dan niet toelaten van een verklaring op zitting. De Officier van Justitie heeft in de reactie van 26 oktober immers aangegeven dat nu het horen op zitting onmogelijk is verzoeker dan maar bij de politie moet verklaren. Dit is in strijd met de eerder door de rechtbank genomen beslissing en heeft bij verzoeker de angst gewekt dat rechtbank en OM middels onderonsjes hem tot een verklaring bij de politie proberen te dwingen.
4. Het standpunt van mrs. [X], [Y] en [Z]
De rechtbank verzoekt primair om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om het verzoek af te wijzen. De raadsman van verzoeker heeft de rechtbank onder druk gezet door te dreigen met wraking indien de rechtbank het verzoek tot het horen van verzoeker niet zou inwilligen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van misbruik van procesrecht. Wraking mag immers geen drukmiddel zijn. Om die reden dient het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Volgens de rechtbank stond de zitting van 5 november 2010 al vanaf begin september als pro forma zitting geappointeerd. Na een e-mail van de Officier van Justitie half oktober heeft de rechtbank te kennen gegeven dat er geen tijd was om op deze zitting verzoeker een verklaring af te laten leggen. Bovendien had de rechtbank het dossier niet bestudeerd waardoor de bevragingsmogelijkheden van de rechtbank zeer beperkt waren. Het is beleid van het kabinet van de rechter-commissaris om verdachten niet in hun eigen zaak te horen. Daarom is in raadkamer besloten om het verhoor door de politie te laten plaatsvinden in de lijn met het verhoor dat bij de RC zou plaatsvinden.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3. Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is. Ter zitting heeft de raadsman van verzoeker reeds mondeling een verzoek tot wraking van de rechtbank ingediend. In aanvulling hierop heeft hij eerst op 5 november en vervolgens op 16 november 2010 per fax zijn verzoek toegelicht en aangevuld. Artikel 513 lid 1 jo. lid 3 Sv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer merkt het verzoek aan als één – aangevuld – wrakingsverzoek dat op 5 november 2010 is gedaan. Het verzoek is derhalve tijdig gedaan. Gelet op de eerder beschreven gang van zaken ter zitting van 5 november 2010 is daarnaast naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van misbruik van procesrecht. Het wrakinsgsverzoek is derhalve ontvankelijk.
5.4. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt vervolgens de vraag voor of voornoemde rechters blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Daartoe overweegt de wrakingskamer als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat processuele beslissingen op zich geen grond voor wraking opleveren. In dit geval was echter reeds op de zitting van 19 augustus 2010 beslist dat verzoeker door de RC diende te worden gehoord. Nu dit om verschillende redenen niet mogelijk bleek voorafgaand aan de zitting van 5 november d.a.v., is de rechtbank van oordeel dat verzoeker op de zitting van 5 november in de gelegenheid had moeten worden gesteld om op die zitting een verklaring af te leggen. Hoewel – uiteindelijk toch – sprake was van een pro forma zitting had hij in ieder geval moeten worden gehoord met het oog op de door de rechtbank te nemen beslissing omtrent het voortduren van de voorlopige hechtenis. De omstandigheid dat er mogelijk geen tijd was ingepland voor het horen van verzoeker is daarbij van secundair belang. Dit mag in geen geval een reden zijn om een verdachte niet te horen ingeval zijn verklaring van belang kan zijn voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Deze omstandigheden maken de beslissing van de rechtbank om verzoeker niet te horen zozeer onbegrijpelijk dat daardoor de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid heeft kunnen ontstaan. Daar komt bij dat gebleken is dat de zitting uiteindelijk ongeveer twee uur heeft geduurd. Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek met inachtneming van het hierna volgende zal worden toegewezen.
5.5. Gelet op het verloop van de zitting van 5 november 2010 betrof het hier zozeer een confrontatie tussen verzoeker en diens raadsman enerzijds en de voorzitter van de kamer anderzijds dat de wrakingskamer alleen ten aanzien van de voorzitter schijn van vooringenomenheid aanwezig acht. De wrakingskamer zal dan ook het verzoek ten aanzien van mr. [X] toewijzen. Ten aanzien van de twee overige rechters, mr. [Y] en mr. [Z], acht de wrakingskamer alles afwegende geen objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid aanwezig, zodat het wrakingsverzoek ten aanzien van hen zal worden afgewezen.
5.6. Het onderzoek in deze zaak zal door een andere voorzitter in deze rechtbank moeten worden hervat.
5.7. Derhalve zal als volgt worden beslist.
wijst het verzoek tot wraking toe ten aanzien van mr. [X];
wijst het verzoek tot wraking af ten aanzien van mr. [Y] en mr. [Z];
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek met inachtneming van hetgeen hierboven is beslist;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. H. Weisfelt;
• de officier van justitie mr. P. Gruppelaar;
• de rechters mr. [X], mr. [Y] en mr. [Z].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010 door mr. E. Rabbie, voorzitter, mr. G.P. van Ham en mr. J.D.G.J. Dop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.