Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 07/5894
Datum uitspraak: 16 november 2010
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. E. Köse,
de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Op 10 juli 2006 heeft eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verrichten van arbeid als zelfstandige ondernemer’ aangevraagd. Bij besluit van 25 augustus 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 14 september 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 januari 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 7 februari 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit en tegelijkertijd een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, ertoe strekkende dat verweerder zich zal onthouden van het (doen) uitzetten van eiser uit Nederland zolang niet is beslist op het beroepschrift.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 september 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn daarbij, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.J.M. Leijtens.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Eiser beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Gezien artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in samenhang met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt daarom de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Daarnaast is met de door eiser voorgenomen werkzaamheden geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend, zodat de aanvraag ook om die reden, gelet op artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000 moet worden afgewezen.
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Eiser stelt dat het huidige toelatingsbeleid ten aanzien van Turkse zelfstandigen, in strijd met de standstillbepaling in artikel 41 van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (hierna: het Aanvullend Protocol), strenger is geworden ten opzichte van het moment van inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol op 1 januari 1973. Het stellen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond is in strijd met de standstillbepaling. Ook de invulling van het toelatingscriterium ‘wezenlijk economisch belang’ is strijdig met de standstillbepaling. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de aanvraag voor wat betreft het wezenlijk belang had moeten worden beoordeeld aan de hand van het nieuwe beleid dat sinds 1 mei 2006 wordt gevoerd (TK 2005-2006, 29 696, nr. 3) en dat er een advies aan de Minister van Economische Zaken had moeten worden gevraagd. Verweerder heeft verder ten onrechte afgezien van het horen van eiser. Voorts is verweerder niet op alle bezwaargronden ingegaan, zodat de bestreden beslissing op bezwaar strijdig is met het motiveringsbeginsel, en heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel niet de op 1 januari 1973 geldende regelgeving overgelegd.
4. In het verweerschrift stelt verweerder zich – samengevat – primair op het standpunt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij geen procesbelang meer heeft. Subsidiair betoogt verweerder dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet strijdig is met artikel 41 van het Aanvullend Protocol, omdat eiser daarnaast niet voldoet aan het toelatingscriterium dat met de voorgenomen werkzaamheden een ‘wezenlijk economisch belang’ wordt gediend, als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Daarbij verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 6 maart 2008 (200409217/1-A, JV 2008,148).
5. Op de aangevoerde gronden en verweren wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep van eiser niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. Dat eiser volgens het beroepschrift thans andere werkzaamheden verricht dan waarvoor de aanvraag is gedaan, neemt niet weg dat eiser procesbelang heeft bij een beslissing over zijn toelating met het oog op zijn blijkens de aanvraag voorgenomen werkzaamheden.
7. Op 12 september 1963 is de associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije gesloten. Deze overeenkomst is goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van de Gemeenschap van 23 december 1963. Op 23 november 1970 is een Aanvullend Protocol ondertekend, dat voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden op 1 januari 1973 in werking is getreden.
8. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol, voeren de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten ten opzichte van de datum van inwerkingtreding van de standstillbepaling op 1 januari 1973.
9. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
10. Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, worden verleend aan de vreemdeling, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de minister van Justitie een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet beschikt over een geldige mvv en dat hij niet behoort tot één van de vrijgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000, dan wel artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008, dat de omstandigheid dat eiser niet beschikt over een geldige mvv, niet als zelfstandige afwijzingsgrond aan eiser mag worden tegengeworpen indien hij overigens aan de voorwaarden voor toelating voldoet, omdat dat in strijd is met artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Dit is, blijkens het overgelegde verweerschrift, tussen de partijen ook niet langer in geschil.
12. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen omdat met de door eiser voorgenomen werkzaamheden geen wezenlijk economisch belang is gediend. Daarbij is artikel 41 van het Aanvullend Protocol van belang. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof; arrest van 11 mei 2000 in zaak nr. C-37/98, Savas tegen Secretary of State for the Home Department, punten 69 tot en met 71; arrest van 21 oktober 2003 in zaak nr. C-317/01 en C-369/01, Abatay e.a. en Sahin, punten 66 en 117; arrest van 20 september 2007 in zaak nr. C-16/05, Tum & Dari tegen Secretary of State for the Home Department, punt 53, alle www.curia.europa.eu) moet een standstillbepaling als die in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol aldus worden opgevat dat zij de invoering van alle nieuwe maatregelen verbiedt die tot doel of tot gevolg zouden hebben de vestiging van Turkse staatsburgers in een lidstaat te onderwerpen aan restrictievere voorwaarden, materieel of procedureel, dan die welke voortvloeien uit de regels die op de datum van inwerkingtreding van het aanvullend protocol voor de betrokken lidstaat golden. Voorts heeft de Afdeling op 24 juli 2009 (200803358/1/V3, JV 2009,362) overwogen dat dergelijke nieuwe maatregelen ook in beleidsregels als vervat in de Vreemdelingencirculaire 2000 (verder: Vc 2000) gelegen kunnen zijn.
13. De rechtbank overweegt dat reeds op 1 januari 1973 ten aanzien van vreemdelingen die in Nederland arbeid als zelfstandige wilden verrichten de voorwaarde werd gesteld dat zij met de beoogde activiteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang moesten dienen, waaromtrent verweerder advies kon inwinnen bij de Minister van Economische Zaken. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 maart 2004 (JV 2004/189) en 20 mei 2005 (LJN: AT6747). Aan de orde is derhalve niet zozeer het criterium wezenlijk Nederlands economisch belang als zodanig, als wel of de door verweerder in het beleid aan dit criterium gegeven toepassing strikter is dan op 1 januari 1973 en of om die reden sprake is van strijd met artikel 41 van het Aanvullend Protocol.
14. Verweerder betoogt daaromtrent dat een toelatingseis ten tijde van het bestreden besluit, evenals op 1 januari 1973, was dat met de voorgenomen werkzaamheden een wezenlijk economisch belang moet worden gediend. Daarbij werd, en wordt, advies van de Minister van Economische Zaken gevraagd ten aanzien van de vraag of met de voorgenomen werkzaamheden van een wezenlijk economische belang sprake is. De uitkomst van die beoordeling is veranderlijk, gegeven de veranderende economische omstandigheden, maar niet strenger. In het ter zake toepasselijke beleid is daarbij aangesloten. De economische omstandigheden bepalen aldus de inhoud van dit beleid. Daardoor ontstaat geen strijd met artikel 41 van het Aanvullend Protocol, aldus verweerder.
15. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010 (zaaknr. 201000031/1, www.raadvanstate.nl) volgt dat dient te worden bezien of het ter zake toegepaste beleid in effect restrictiever is dan dat geldend op 1 januari 1973.
16. In paragraaf B5/7.7 van de Vc 2000, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit, is beleid opgenomen met betrekking tot de beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Uitgangspunt bij de beoordeling van deze vraag is dat daarvoor advies wordt gevraagd aan de Minister van Economische Zaken.
In paragraaf B5/7.8 van de Vc 2000 zijn ondernemingsactiviteiten opgenomen waarvoor geen afzonderlijk advies van de Minister van Economische Zaken nodig is, omdat wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. Daarbij gaat het om Chinees-Indonesische of Zuid- en Oost-Aziatische horecabedrijven waarvoor de norm in de betreffende gemeente is bereikt (paragraaf B5/7.8.1. en B5/7.8.2), overige horecabedrijven zoals grillrooms, pizzeria’s, shoarmazaken en koffie- en eethuizen (B5/7.8.3.), en overige bedrijfsactiviteiten zoals Islamitische slagerijen, Turkse en Marokkaanse bakkerijen en winkels in deegspecialiteiten, confectieateliers en handel in ongeregelde goederen (B5/7.8.4.).
Voor de aanvraag van eiser heeft verweerder ook geen advies van de Minister van Economische Zaken gevraagd, omdat op grond van zijn beleid de door eiser voorgenomen werkzaamheden, althans zo betoogt verweerder, betrekking hebben op de categorieën van werkzaamheden waarvan op voorhand het bestaan van een wezenlijk Nederlands economisch belang uitgesloten is geacht, als neergelegd in voormeld beleid. In vergelijking met het beleid zoals dat gold op 1 januari 1973, toen van dergelijke op voorhand uitgesloten categorieën geen sprake was en per aanvraag werd beoordeeld of met de voorgenomen werkzaamheden een wezenlijk Nederlands economisch belang werd gediend, is naar het oordeel van de rechtbank voor deze categorieën aldus sprake van restrictievere voorwaarden dan die op de datum van inwerkingtreding van het Aanvullend protocol golden. Met voormeld beleid worden bepaalde ondernemingen, als genoemd in het beleid, immers categoriaal geweerd, hetgeen op 1 januari 1973 niet het geval was. Destijds vond een individuele beoordeling plaats. Dit betekent dat het beleid in paragraaf B5/7.8 van de Vc 2000, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, strijdig is met de standstillbepaling in artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Verweerder heeft daarom niet met toepassing van dit beleid mogen oordelen dat de voorgenomen werkzaamheden van eiser niet van wezenlijk Nederlands economisch belang zijn. Het beroep is derhalve gegrond.
17. Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten bedragen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 322,- aan redelijkerwijs gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in verband met het instellen van het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Van andere kosten is de rechtbank in dit verband niet gebleken. Daarnaast dient verweerder aan eiser het griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 januari 2007;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322,00;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht à € 150,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T.C. Wijsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).