Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/44821
Datum uitspraak: 16 november 2010
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum]
v-nummer [nummer]
van Iraakse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. J.J.M. Heuvelmans,
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
verweerder.
Bij besluit van 19 november 2009 heeft verweerder aan eiseres een maatregel tot het inhouden van € 15,00 opgelegd. Hiertegen heeft eiseres op 3 december 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2010. De partijen en hun gemachtigden zijn daar, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Artikel 3 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) bepaalt dat het COA belast is met de opvang en plaatsing van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen. Met betrekking tot verstrekkingen door het COA kan de Minister van Justitie nadere regels stellen op grond van artikel 12 van de Wet COA, van welke bevoegdheid gebruik is gemaakt in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).
Artikel 3a, eerste lid, van de Wet COA bepaalt dat, in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, op besluiten in het kader van de onthouding en beëindiging van verstrekkingen van het COA de afdelingen 1, 3 en 4 van Hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing zijn. Ingevolge artikel 3a, tweede lid, van de Wet COA worden handelingen in het kader van de beëindiging van verstrekkingen met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de in dat artikel opgesomde verstrekkingen, waaronder een wekelijkse financiële bijdrage.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder c, van de Rva 2005, voor zover hier van belang, kunnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde verstrekkingen worden onthouden indien de asielzoeker het bepaalde in artikel 19 van deze regeling niet naleeft of overlast bezorgt aan asielzoekers die in hetzelfde centrum verblijven, aan personen die werkzaam zijn in het centrum of aan omwonenden.
Ingevolge artikel 19, aanhef en onder a, van de Rva 2005 is de asielzoeker die onderdak heeft in een opvangcentrum verplicht de huisregels in acht te nemen.
Ingevolge artikel 19, aanhef en onder e, van de Rva 2005 is de asielzoeker verplicht zich wekelijks te melden bij het COA.
In artikel 11.1 van de huisregels is de asielzoeker verplicht zich op een door het COA aan te geven tijdstip te melden bij een daartoe aangewezen medewerker van het COA.
Verder is in artikel 11.2 van de huisregels bepaald dat, indien de asielzoeker niet aan deze meldplicht kan voldoen, deze dit vooraf aan de medewerkers van het COA dient kenbaar te maken, onder overlegging van bewijsdocumenten waaruit deze verhindering blijkt. Artikel 11.3 van de huisregels bepaalt voorts dat een maatregel kan worden opgelegd, indien de asielzoeker zich niet aan de meldplicht houdt.
In het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen is neergelegd op welke wijze van de bevoegdheid om verstrekkingen geheel of gedeeltelijk te onthouden gebruik wordt gemaakt. Voor zover hier van belang is van overlast sprake bij overtreding van de huisregels en kan vanwege zeer lichte overlast eenmalig een inhouding van maximaal € 15,89 plaatsvinden.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder eenmalig € 15,00 ingehouden op de verstrekkingen aan eiseres omdat zij zich op 18 november 2009 niet aan haar meldplicht op de locatie Sweikhuizen, op woensdagen tussen 10.00 en 12.00 uur, heeft gehouden. Daardoor heeft eiseres gehandeld in strijd met artikel 19, sub e, van de Rva 2005 en met de huisregels.
4. Eiseres stelt dat zij niet aan de meldplicht heeft voldaan door overmacht, gelegen in haar lichamelijke en geestelijke gesteldheid. Eiseres had op 18 en 19 november 2009 afspraken bij het RIAGG in Maastricht waardoor zij niet aan haar meldplicht kon voldoen. Onder deze omstandigheden kan verweerder eiseres niet houden aan haar meldplicht. Eiseres heeft verder wel voldaan aan haar meldplicht als bedoeld in artikel 19, aanhef en onder e, Rva 2005, doordat eiseres zich enkele dagen na 18 november 2009 alsnog heeft gemeld. Verder is de beslissing om de effectuering van de maatregel niet achterwege te laten in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen.
5. Dat eiseres zich op 18 november 2009 moest melden ter voldoening aan haar meldplicht en dat zij zich toen niet heeft gemeld, staat vast. Dat zij zich enkele dagen nadien heeft gemeld, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres zich alsnog aan de meldplicht heeft gehouden, nu zij zich op woensdag tussen 10:00 en 12:00 diende te melden en dat niet heeft gedaan. Ook heeft zij zich niet vooraf, als bedoeld in artikel 11.2 van de huisregels, afgemeld. Dat zij dit niet had kunnen doen, is de rechtbank niet gebleken. De afspraak van eiseres bij de RIAGG belette haar immers niet zich vooraf af te melden. De rechtbank volgt, bij gebrek aan nadere onderbouwing, evenmin het betoog van eiseres dat haar gezondheid met zich bracht dat zij niet aan de meldplicht kon voldoen dan wel zich vooraf kon afmelden. Dit betekent aldus dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres zich niet aan de huisregels heeft gehouden en verweerder op grond van deze overtreding een inhouding van € 15,00 mocht opleggen.
6. Eiseres heeft zich 26 november 2009 bij de infobalie gemeld en aldaar verzocht het bestreden besluit van 19 november 2009 in te trekken. Op dit verzoek is via het zogenaamde callformulier met nummer 134868 van 26 november 2009 antwoord gekomen ertoe strekkende dat dit verzoek wordt afgewezen. Eiseres betoogt dat dit formulier niet aan de formele eisen voldoet en onbekend is wie deze beslissing heeft genomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat voormeld callformulier dateert van na het bestreden besluit. Een andere rechtsgang dan beroep stond tegen het bestreden besluit niet open. Voor zover verweerder met de vermelding in het bestreden besluit, dat eiseres zich binnen een week na dit besluit bij de infobalie kan melden teneinde zwaarwegende redenen aan te voeren waarom niet aan de meldplicht kon worden voldaan en dat bij gegronde redenen de maatregel niet zal worden geëffectueerd, een buitenwettelijke bezwaarmogelijkheid heeft willen openstellen, is de rechtbank van oordeel dat daaraan geen betekenis toekomt, nu afwijking van wettelijke genormeerde rechtsmiddelen slechts bij wet mogelijk is. Het callformulier betreft aldus geen beslissing in het kader van de procedure doch een afzonderlijke beslissing waartegen eiseres opkomt. Een beroep daartegen is mogelijk indien dit callformulier een besluit is of een afwijzing van een aanvraag daarvan. Met het besluit van 19 november 2009 is de maatregel opgelegd en het rechtsgevolg in het leven geroepen. Het callformulier heeft daarin geen verandering gebracht, zodat het in zoverre geen besluit betreft. Het callformulier is naar het oordeel van de rechtbank verder geen afwijzing op een aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, reeds omdat een aanvraag, die ingevolge artikel 4:1 van de Awb schriftelijk dient te worden ingediend, ontbreekt. Het callformulier kan evenmin worden beschouwd als een met een besluit gelijk te stellen handeling in de zin van artikel 3a, tweede lid, van de Wet COA, nu het callformulier geen handeling in het kader van de beëindiging van verstrekkingen betreft, maar van de onthouding daarvan. Tegen het callformulier is aldus geen afzonderlijk beroep mogelijk en nu het ook overigens geen betekenis in deze procedure heeft, leiden de beroepsgronden daartegen niet tot een gegrond beroep.
8. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T.C. Wijsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).