ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8388

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/7516 GEMWT
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor supermarktverbouwing in Delft

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 17 november 2010 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Supermarkt [A] B.V. en Supermarkt [B] V.O.F. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft. De verzoekers vroegen om handhavend op te treden tegen de bouwactiviteiten van D-Winkels B.V. die zonder de vereiste omgevingsvergunning plaatsvonden. De verzoekers stelden dat de verbouwing van het voormalige C1000-pand in strijd was met het bestemmingsplan, dat alleen detailhandel in categorie 1 toestond, terwijl een supermarkt onder categorie 2 valt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers niet ontvankelijk waren in hun beroep, omdat zij niet voldaan hadden aan de vereisten van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat de termijn die verzoekers hadden gesteld voor handhaving niet te kort was, gezien de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter concludeerde dat er vooralsnog geen sprake was van een niet-ontvankelijk beroep en dat het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk behandeld kon worden.

Wat betreft de vergunningplicht voor de bouwactiviteiten oordeelde de voorzieningenrechter dat de verbouwing niet vergunningsplichtig was, omdat er geen wijziging in de draagconstructie plaatsvond en de buitenkant van het gebouw ongewijzigd bleef. De rechter gaf aan dat de vergunningverlening middels een buitenplanse ontheffing kansrijk leek, en dat er geen concreet zicht was op legalisatie van de bouwactiviteiten. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het bestreden besluit zonder onrechtmatigheid in stand kon blijven.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1
Reg.nr.: AWB 10/7516 GEMWT
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening van
Supermarkt [A] B.V. h.o.d.n. C1000 Buitenhof en Supermarkt [B] V.O.F. h.o.d.n. C1000 Tanthof, gevestigd te Delft, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, verweerder.
Derde partij: D-Winkels B.V., gevestigd te Sassenheim en [C] B.V., gevestigd te Rotterdam, derde-belanghebbenden.
I PROCESVERLOOP
Bij brief van 4 oktober 2010 hebben verzoekers verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de bouwactiviteiten die door D-Winkels B.V. worden uitgevoerd.
Bij brief van 15 oktober 2010 hebben verzoekers hun verzoek om handhavend op te treden herhaald en verweerder gesommeerd voor 22 oktober 2010 een handhavingsbesluit te nemen.
Verzoekers hebben bij brief van 28 oktober 2010 beroep ingesteld alsook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door verweerder.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 16 november 2010 ter zitting behandeld.
Namens verzoekers zijn verschenen [D] en [E], bijgestaan door hun gemachigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [F] en [G].
Namens belanghebbende D-Winkels B.V. zijn verschenen [H], bijgestaan door mr. [I].
Namens belanghebbende [C] B.V. zijn verschenen [J] en [K].
II OVERWEGINGEN
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover bij de beoordeling van dat verzoek het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, is het oordeel van de voorzieningenrechter niet bindend voor de beslissing in beroep.
Feiten
Het voormalige C1000-pand aan de Troelstralaan te Delft en de aangrenzende panden in het winkelcentrum "In de Hoven" wordt verbouwd tot één grote winkelruimte voor de vestiging van een supermarkt. De verbouwingsactiviteiten vinden plaats zonder bouwvergunning. Het vigerende bestemmingsplan laat ten aanzien van een gedeelte van de verbouwde ruimte alleen detailhandel in de categorie 1 van de lijst van Bedrijfstypen toe. Een supermarkt valt binnen categrie 2 van voornoemde lijst. Op 18 oktober 2010 is door derde-belanghebbenden op 18 november 2011 een aanvraag voor verlening van een vergunningsomgeving gevraagd in verband met het feit dat genoemde ruimte voor een deel in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt. De bouwactiviteiten zijn inmiddels afgerond Inrichting van de winkelruimte vindt thans plaats. Opening van de supermarkt staat geagendeerd op 8 december 2010.
Ontvankelijkheid beroep in de bodemprocedure
Artikel 6:12 van de Awb luidt (sinds 28 december 2009) als volgt:
"1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend."
Verzoekers hebben bij brief van 15 oktober 2010 verweerder verzocht vóór 22 oktober 2010 handhavend op te treden tegen de sloopwerkzaamheden en bouwactiviteiten die namens C1000 plaatsvinden.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun beroep omdat niet is voldaan aan artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
De door verzoekers aan verweerder gestelde termijn van één week om te beslissen is kort, doch onder de gegeven omstandigheden, naar ons voorlopig oordeel, niet te kort . In dit verband wijst de voorzieningrechter op het feit dat verzoeker reeds een eerder verzoek tot handhaving had ingediend waarop niet is gereageerd, en dat het handhavingsverzoek werkzaamheden betrof die op zeer korte termijn zouden zijn voltooid. Daarnaast is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een ingebrekestelling niet zinvol was, nu verweerder op 12 oktober 2010, naar aanleiding van het eerste verzoek om handhaving, verzoeker telefonisch had laten weten niet tot handhaving te zullen overgaan. Mitsdien is artikel 6:12, derde lid, van de Awb van toepassing.
Nu vooralsnog geen sprake is van een niet-ontvankelijk beroep komt de voorlopige voorziening voor inhoudelijke behandeling in aanmerking.
Vergunningplicht bouwactiviteiten
Verzoekers stellen dat de bouwactiviteiten vergunningplichtig zijn en dat de gevraagde omgevingsvergunning niet verleend kan worden nu de bouwactiviteiten niet passen in het bestemmingsplan.
Verweerder heeft ontkend dat de bouwactiviteiten vergunningsplichtig zijn. Er wordt slechts inpandig verbouwd, buiten blijft het aanzien ongewijzigd. De wanden in de gehele winkelruimte zijn te vergelijken met systeemwanden in kantoren. Deze kunnen naar behoefte worden verplaatst omdat deze geen dragende wanden zijn. De bouwactiviteiten brengen dan geen wijziging aan in de draagconstructie. Evenmin is sprake van een wijziging van de brandcompartimentering/subbrandcompartimentering nu gelet op de aanwezige sprinklerinstallatie het gehele winkelcomplex bestaat één brandcompartiment.
De door verweerder genoemde feiten betreffende de verbouwing zijn niet, of niet genoegzaam, weersproken, zodat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet is gebleken van bouwactiviteiten die vergunningsplichtig zijn.
Vergunningsplicht gebruik
Genoegzaam staat vast dat voor het gebruik van de supermarkt wel een omgevingsvergunning vereist is. De supermarkt zal voor het grootste deel worden gevestigd op een locatie met de bestemming Supermarkt, maar niet in geschil is dat op een klein deel van de locatie (in grootte 295 m²) deze bestemming ontbreekt. Derde-banghebbenden hebben wegens deze strijdigheid op 18 oktober 2010 een aanvraag om een omgevingsvergunning (voor gewijzigd gebruik) gedaan. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat niettemin geen concreet zicht op legalisatie is. Voor het bouwplan is immers een buitenplanse ontheffing noodzakelijk en dus een uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV). De uitkomst van een UOV-procedure is dermate onzeker dat dit onvoldoende is om te stellen dat de gevraagde omgevingsvergunning verleend zal worden en dat daarmee concreet zich op legalisatie bestaat, aldus verzoekers.
Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting bevestigd dat een buitenplanse ontheffing noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat vergunningverlening middels buitenplanse ontheffing kansrijk lijkt. Allereerst heeft verweerder ter zitting aangegeven de vergunning met ontheffing reeds in concept gereed te hebben. Voorts is ter zitting genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het ongedateerde advies omgevingsvergunning van de heren [L] en [M] berust op een misverstand. In ieder geval is geen sprake van een verandering van de buitenkant van het desbetreffende gebouw. Verder heeft verweerder ter zitting aangegeven dat een recent brancheringsonderzoek heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat vestiging van een nieuwe supermarkt ter plaatse niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Daarnaast beschikt verweerder over een positief milieuadvies en is het vakteam Mobiliteit voor wat betreft het parkeren en de ontsluiting akkoord met vestiging van de supermarkt aldaar.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hoeft de hierboven beschreven UOV-procedure, indien die al gevolgd dient te worden, niet te leiden tot de conclusie dat er geen concreet zicht is op legalisatie.
Gelet hierop mocht verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter afzien van handhavend optreden.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat naar verwachting in beroep het bestreden besluit zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
III BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier S.V. de Bart-van der Vegte.
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.