Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1967, van Australische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. T.P.A. Weterings, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 12 april 2010, verzonden op 20 april 2010, heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 januari 2010 tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf als kennismigrant” en als zodanig ingewilligd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 augustus 2010 ongegrond verklaard. Op 24 augustus 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Relevante feiten en omstandigheden
Eiser is met ingang van 18 juli 2005 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als kennismigrant”, laatstelijk verlengd tot 1 januari 2010.
Onderhavige verlengingsaanvraag is met ingang van 12 januari 2010 verleend, geldig tot
31 juli 2011.
Er is derhalve een verblijfsgat ontstaan van 1 januari 2010 tot 12 januari 2010.
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning eerst op
12 januari 2010 heeft ingediend. Derhalve kan de verblijfsvergunning niet eerder dan met ingang van die datum worden verleend. Het blijft de verantwoordelijkheid van eiser zelf om te zorgen dat zijn aanvraag tijdig wordt ingediend. De omstandigheden die eiser heeft genoemd zijn geen dusdanig bijzondere en individuele omstandigheden dat zij kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding, gelet op het door verweerder terzake gevoerde beleid. Verweerder heeft terecht van het horen van eiser afgezien.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij zijn aanvraag tijdig heeft ingediend. Via zijn werkgever is eiser gehouden zijn verblijfsaanvragen te laten doen door de onderneming [naam] Netherlands B.V. (hierna: [naam]). Eiser heeft van [naam] een bevestiging gekregen dat de aanvraag vóór 31 december 2009 is ingediend. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanvraag eerst op 12 januari 2010 is ontvangen. Subsidiair dient de termijnoverschrijding verschoonbaar te worden geacht. Eiser heeft alle voorgaande aanvragen, eveneens door tussenkomst van [naam], tijdig ingediend. Verder heeft eiser steeds bij [naam] geverifieerd of zijn belangen goed werden behartigd tot het moment dat hij schriftelijk bevestigd heeft gekregen dat zijn aanvraag tijdig is ingediend. Het getuigt van excessief formalisme indien verweerder het bestreden besluit handhaaft. Verweerder had moeten afzien van strikte beleidshandhaving. Verweerder heeft tot slot ten onrechte van het horen van eiser afgezien, temeer nu die zich tot en met het bestreden besluit niet door een gemachtigde heeft doen bijstaan.
1. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Vw 2000 wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
3. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel kan, indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
4. Ingevolge artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
5. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel wordt de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.
6. Volgens paragraaf B1/5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 - voor zover van belang - is, indien de aanvraag is ingediend nadat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verstreken, toch sprake van een tijdig ingediende aanvraag als de te late ontvangst van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen. In deze gevallen wordt getoetst aan voortzetting van verblijf, zodat het vereiste dat de vreemdeling moet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf niet van toepassing is.
De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt van geval tot geval beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag, desnoods door tussenkomst van derden. Om die reden zal niet snel sprake zijn van een situatie waardoor te late indiening te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.
7. Uit de stempel op het voorblad van eisers verlengingsaanvraag blijkt dat de aanvraag eerst op 12 januari 2010 door verweerder is ontvangen. Hoewel de rechtbank het onzorgvuldig van verweerder acht dat er geen volledige aanvraag kan worden overgelegd, heeft verweerder met dit voorblad het standpunt onderbouwd dat de aanvraag pas op 12 januari 2010 is ontvangen. Het was aan eiser zijn standpunt aannemelijk te maken dat de aanvraag wel tijdig is verzonden.
8. In geschil is derhalve of de late ontvangst eiser niet is toe te rekenen, zoals eiser stelt maar verweerder betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat het door verweerder daarover gevoerde beleid niet ziet op een geval als dat van eiser, maar meer op bijvoorbeeld gevallen waarin een aanvrager om schrijnende redenen niet bij machte is tijdig een verlengingsaanvraag in te dienen. Eiser heeft zich echter op het standpunt gesteld dat onverkorte beleidshandhaving voor hem gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doel. Afwijken van dit beleid is in het onderhavige geval op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan ook geoorloofd en geboden.
9. De rechtbank deelt dit standpunt en overweegt daartoe als volgt. Niet in geschil is dat eiser zijn verlengingsaanvraag niet zelf kon indienen, maar verplicht was dit via een derde, te weten [naam], te doen. Verder is niet in geschil dat [naam] er bij eerdere aanvragen van eiser wel steeds voor heeft gezorgd dat deze steeds tijdig werden ingediend, zodat er naar het oordeel van de rechtbank voor eiser geen reden was om aan te nemen dat zijn belangen werden behartigd door een onbetrouwbaar bedrijf. Dit bedrijf zat echter in de periode dat de aanvraag moest worden gedaan in de problemen, getuige het kort daarop gevolgde faillissement. Bovendien heeft eiser daarnaast zelf de verantwoordelijkheid genomen door te doen wat in zijn macht lag om te zorgen voor tijdige indiening van zijn aanvraag. Immers, uit het dossier blijkt dat eiser steeds bij [naam] heeft geverifieerd of zijn belangen goed werden behartigd tot en met de bevestiging dat zijn aanvraag tijdig zou zijn ingediend. Ook is door verweerder niet weersproken dat eiser bij alle eerdere verlengingsaanvragen (27 in totaal!) steeds de verantwoordelijkheid heeft genomen voor tijdige verlenging.
De gevolgen van het bestreden besluit zijn voor eiser buitengewoon nadelig en verstrekkend. Het gevolg is immers dat eiser een opgebouwd verblijfsrecht van vierenhalf jaar verliest. Dit heeft weer tot gevolg dat hij niet op korte termijn in aanmerking komt voor de door hem gewenste vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd (met EU aantekening). Hij zal daartoe eerst op basis van tijdelijke vergunningen opnieuw een ononderbroken verblijfsrecht van vijf jaar moeten opbouwen. Dit beperkt eiser ernstig in zijn wens om zich in Nederland te vestigen. Zo heeft hij onbetwist aangevoerd dat hij niet in aanmerking komt voor hypotheekverstrekking zolang hij geen verblijf voor onbepaalde tijd heeft. Eiser heeft daarnaast onbetwist aangevoerd dat hij door de tijdelijke verblijfsvergunning wordt belemmerd in zijn werkzaamheden in andere delen van Europa door daar steeds een tewerkstellingvergunning aan te moeten vragen.
10. Het beleid neergelegd in paragraaf B1/5.1 van de Vc 2000 heeft tot doel dat aanvragen tijdig worden ingediend en dat de vreemdeling daarvoor zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt. De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat aan dat doel geen afbreuk wordt gedaan indien in het onderhavige geval wordt afgeweken van dat beleid. Eiser heeft immers zijn verantwoordelijkheid serieus genomen. Daartegenover staan de eveneens hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden rond de aanvraag van deze verlenging en de zwaarwegende belangen van eiser. Daar komt bij dat eiser terecht aanvoert dat hij behoort tot een categorie buitenlandse werknemers waarvan de overheid heeft uitgesproken deze categorie aan Nederland te willen binden.
11. De rechtbank is gelet op al het vorenoverwogene van oordeel dat verweerder in redelijkheid toepassing van artikel 4:84 van de Awb niet achterwege heeft kunnen laten.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
12. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
13. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de recht¬bank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874 ,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, in tegenwoordigheid van
W. de Jong-Koops, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010.
Conc.: WdJ
Coll.: MvK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.