ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7518

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/10116
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering verblijfsdocument op basis van Richtlijn 2004/38/EG

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 november 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de minister voor Immigratie en Asiel om een verblijfsdocument af te geven aan eiseres, een Oekraïense nationaliteit, die bij haar vader in Nederland wilde verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres hangende beroep een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar vader heeft verkregen, geldig tot 2 juli 2015. Dit roept de vraag op of eiseres nog belang heeft bij een rechterlijk oordeel over de weigering van het aangevraagde document. De rechtbank overweegt dat, gezien de verleende verblijfsvergunning, eiseres haar doel heeft bereikt en dat er geen procesbelang meer is bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat als een vreemdeling een verblijfsvergunning verkrijgt, het beroep tegen de weigering van een ander document niet langer relevant is. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij zich niet zelfstandig kan vestigen in een andere lidstaat van de EU, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot procesbelang. Ook de wens om verschoond te blijven van de inburgeringsplicht wordt niet als relevant beschouwd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/10116
V-nr: [ ]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1992, van Oekraiense nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. V. Sarkisian, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, de rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 14 augustus 2009 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 februari 2010 ongegrond verklaard. Op 16 maart 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft afgifte van het aangevraagde document geweigerd, omdat de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de richtlijn) gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn, in dit geval niet van toepassing is. In artikel 3, eerste lid van de richtlijn is bepaald dat deze richtlijn van toepassing is ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
2. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat eiseres hangende beroep, te weten met ingang van 2 juli 2010, in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar vader, geldig tot 2 juli 2015. Eiseres en haar gemachtigde hebben ter zitting bevestigd dat deze verblijfsvergunning is verleend. Gelet daarop rijst de vraag of eiseres nog belang heeft bij een rechterlijk oordeel over het beroep tegen de weigering tot afgifte van het aangevraagde document (procesbelang).
3.1 Bij uitspraak van 27 september 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BN9222, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling), in een geval waarin in een procedure over een reguliere verblijfsvergunning een andere reguliere verblijfsvergunning werd verleend, overwogen dat alsdan is bereikt wat de vreemdeling met zijn beroep kennelijk nastreeft, te weten verlening van een verblijfsvergunning. De omstandigheid dat de nieuwe verblijfsvergunning wellicht zal worden ingetrokken levert geen belang op bij een oordeel over het beroep evenmin als de stelling dat gezien het tijdsverloop alsdan eerder om naturalisatie kan worden gevraagd, nu dit wordt ontleend aan een onzekere, gesteld aanspraak, waarvan de wetgever niet gewild heeft dat zou worden doorgeprocedeerd.
3.2 Nu eiseres met het aangevraagde document eveneens beoogt, met verwijzing naar de richtlijn, bij haar familie in Nederland te mogen verblijven, kan ook in dit geval worden gesteld dat met de verlening van de verblijfsvergunning bij vader is bereikt wat zij met dit beroep kennelijk nastreeft.
3.3 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat er nog steeds belang is bij een uitspraak op het beroep omdat eiseres zich op grond van de verleende verblijfsvergunning niet zelfstandig kan vestigen in een andere lidstaat van de Europese Unie. Daargelaten of deze stelling juist is, ziet de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de verblijfsrichtlijn, niet in dat eiseres zich met het aangevraagde document, waarmee eiseres beoogt zich bij haar Nederlandse stiefmoeder en Syrische vader in Nederland te voegen, wel zelfstandig zou kunnen vestigen in een andere lidstaat, zodat deze stelling niet kan leiden tot belang bij de beoordeling van dit beroep.
3.4 Voorts stelt eiseres dat zij, indien bovengenoemd document wordt verleend voor haar geen verplichting tot inburgering in Nederland geldt. Een verblijfsvergunning wordt evenwel niet verleend of geweigerd met het oog op de verplichting tot inburgering, zodat het belang om verschoond te blijven van een inburgeringsplicht in een te ver verwijderd verband staat met het bestreden besluit om procesbelang aan te nemen.
4. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/10116,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. de Buur, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2010.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc..:EB
Coll.:
D:B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.