ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4140

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2783 ENERPR
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van energiebelasting voor tuinbouwbedrijf na overstap naar andere aardgasleverancier

In deze zaak gaat het om een beroep van een tuinbouwbedrijf tegen de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van energiebelasting. Eiseres, een firma die een tuinbouwbedrijf exploiteert, heeft per 1 januari 2009 haar aardgasleverancier gewijzigd. Bij de nieuwe leverancier heeft zij echter verzuimd om een verklaring te verstrekken die aantoont dat het gas wordt gebruikt voor de bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten. Hierdoor heeft de leverancier energiebelasting in rekening gebracht tegen het normale tarief voor aardgas. Eiseres heeft in december 2009 een verzoek ingediend om teruggaaf van de energiebelasting, maar dit verzoek is door verweerder afgewezen.

De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke basis is voor de door eiseres gevraagde teruggaaf, en bevestigt dat verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen. Daarnaast is de rechtbank van mening dat de beslissing van de Minister van Financiën om het verzoek om teruggaaf onder toepassing van de hardheidsclausule af te wijzen, niet voor beroep vatbaar is. Dit betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen, maar dat dit aan de burgerlijke rechter is voorbehouden.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond voor zover het gericht is tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder en verklaart zich onbevoegd voor het beroep tegen de beslissing van de Minister. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips op 26 oktober 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/2783 ENERPR
Uitspraakdatum: 26 oktober 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Firma (v.o.f.) [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 8 maart 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar gegeven beschikking teruggaaf energiebelasting voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 april 2009.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. Namens eiseres is mr. [A] daar verschenen, bijgestaan door [B]. Namens verweerder is drs. [C] verschenen.
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, ongegrond;
- verklaart zich, voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister van Financiën, onbevoegd.
III OVERWEGINGEN
1. Eiseres oefent een tuinbouwbedrijf uit. Tot 1 januari 2009 werd het voor het bedrijf benodigde aardgas geleverd door [energieleverancier 1]. Ter zake van deze gasleveranties werd aan eiseres, ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm), energiebelasting in rekening gebracht naar het tarief voor aardgas voor verwar-ming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten (hierna: het tuinbouw-tarief).
2. Per 1 januari 2009 is eiseres voor haar gasverbruik overgestapt naar [energieleverancier 2]. Ter zake van de gasleveranties van [energieleverancier 2] in de periode 1 januari 2009 tot en met 30 april 2009 (hierna: het tijdvak) is aan eiseres energiebelasting in rekening gebracht naar het tarief voor aardgas, als bedoeld in artikel 59 van de Wbm (hierna: het normale tarief).
3. Op 21 december 2009 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend voor teruggaaf van energiebelasting die aan haar in rekening is gebracht over de gasleveranties in het tijdvak. Eiseres heeft daarbij verzocht om een teruggaaf van € 12.192,99, namelijk het verschil tussen het in rekening gebrachte aardgas naar het normale tarief en het tuinbouw-tarief. Het verzoek is gedagtekend 1 december 2009 en is op 21 december 2009 bij verweer-der ontvangen.
4. Bij beschikking van 13 januari 2010 heeft verweerder het verzoek om teruggaaf afgewezen. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder eiseres bij de bestreden uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5. Per brief van 3 maart 2010 aan de Minister van Financiën (hierna: de Minister) heeft eiseres verzocht om de eerder genoemde teruggaaf te verlenen onder toepassing van artikel 63 (hierna: hardheidsclausule) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr). Bij beslissing van 13 april 2010 heeft de Minister het verzoek afgewezen.
6. Tegen de uitspraak op bezwaar en tegen het besluit van de Minister heeft eiseres beroep ingesteld. In geschil is of verweerder en de Minister het verzoek om teruggaaf van energiebelasting over het tijdvak terecht hebben geweigerd. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken.
7 Ingevolge artikel 60, vierde lid, van de Wet kan de Minister nadere regels stellen voor de uitvoering van dat artikel. Daaraan is uitvoering gegeven met de Uitvoeringsrege-ling belastingen op milieugrondslag (hierna: de Uitvoeringsregeling). In artikel 20 van de Uitvoeringsregeling is ter zake van het tuinbouwtarief artikel 34a van de Uitvoerings-beschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking OB) van overeen-komstige toepassing verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat voor de door eiser gevraagde teruggaaf geen wettelijke grondslag bestaat.
8. Ingevolge artikel 34a, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking OB vindt het tuin-bouwtarief slechts toepassing als aan de leverancier een door de tuinbouwer ondertekende verklaring kan worden overgelegd waaruit blijkt dat de tuinbouwer het gas gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten en waarin zijn vermeld: de dagtekening, de naam en het adres van de afnemer en de naam en het adres van de leverancier. Indien een gegeven van de afnemer of de leverancier wijzigt, dient de afnemer, ingevolge het derde lid van dit artikel, binnen zes weken een nieuwe verklaring af te geven aan de leverancier.
9. Ingevolge een in 8 bedoelde verklaring of nieuwe verklaring dient de leverancier aan de afnemer energiebelasting in rekening te brengen naar het tuinbouwtarief. Naar ver-weerder terecht heeft betoogd, is in de Wbm niet voorzien in de mogelijkheid van teruggaaf van belasting aan de tuinbouwer, voor gevallen waarin de leverancier aan een tuinbouwer energiebelasting in rekening brengt naar het normale tarief. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog van eiseres, dat in artikel 34a van de Uitvoeringsbeschikking OB niet zou zijn bepaald op welk tijdstip een nieuwe verklaring uiterlijk moet worden afgegeven, kan, zo dit betoog al juist zou zijn, niet tot een ander oordeel leiden.
10. Tegenover de stellingen van verweerder heeft eiseres aangevoerd dat het feit dat de energiebelasting een indirecte belasting is, niet tot gevolg heeft dat zij niet als belasting-plichtige kan worden aangemerkt en dat de artikelen 66 tot en met 70 van de Wbm geen limitatieve opsomming bevatten van situaties waarin een teruggaaf van belasting kan plaatsvinden, hetgeen aldus eiseres, onder meer blijkt uit artikel 64 van de Wbm, dat ook een teruggaafregeling bevat. Naar het oordeel van de rechtbank falen deze betogen van eiseres omdat zij uitgaan van onjuiste rechtsopvattingen. Een indirecte belasting is geen belasting die, zoals eiseres beweert, wordt verzameld door een tussenpersoon, maar een belasting die wordt geheven van een ander dan degene op wie de belasting uiteindelijk drukt. Eiseres is met haar betoog ook ten onrechte voorbijgegaan aan artikel 53 Wbm op grond waarvan de leverancier en - behoudens hier niet terzake doende uitzonderingen - niet de afnemer als de belastingplichtige is aangemerkt. Verder bevat artikel 64 van de Wbm, anders dan eiseres stelt geen teruggaafregeling maar een vrijstellingsregeling die, evenals de in deze zaak aan de orde zijnde regeling en zoals blijkt uit artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag, wordt geëffectueerd door middel van een door de afnemer aan de leverancier verstrekte verklaring.
11. Aangaande de gronden die eiseres heeft aangevoerd tegen de in 5 vermelde beslis-sing van de Minister overweegt de rechtbank dat, ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awr, slechts beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld tegen een voor bezwaar vatbare beschikking. Een beschikking is slechts een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van genoemde bepaling als die in de belastingwet als zodanig is aangewezen. Dit laatste is niet het geval met betrekking tot de beslissing van de Minister op een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule. Voor de beslechting van een geschil over een dergelijke beslissing is daarom niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd (artikel 8:71 Awb).
12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep, voor zover het is gericht tegen de uit-spraak op bezwaar van verweerder, ongegrond verklaard. Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Voor doorzending van het beroep naar de burgerlijke rechter is geen plaats, nu voor het aanhangig maken van een procedure bij de burgerlijke rechter eigen, niet bestuursrechtelijke regels gelden.
13. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.