Afdeling 1, meervoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A] B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. J.L. Plokker, advocaat te Den Haag,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.
Derde partij: [B], wonende te [plaats].
1.1 Bij besluit van 10 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag van [B], werknemer van eiseres (hierna: de werknemer), om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) op basis van een verkorte wachttijd afgewezen.
1.2 Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 september 2008, ingekomen bij de rechtbank op 15 september 2008, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
1.5 De rechtbank heeft de werknemer in de gelegenheid gesteld op grond van artikel 8:26 van de Awb als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 12 november 2008 heeft de werknemer laten weten gebruik te zullen maken van deze gelegenheid. Daarnaast heeft hij toestemming gegeven voor het toezenden aan verweerder van stukken die medische gegevens bevatten.
1.6 Het beroep is op 14 april 2009 ter zitting behandeld.
Eiseres is verschenen bij mr. J.G.P. de Wit, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Tevens zijn van de zijde van eiseres verschenen [C] en [D]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [E].
De werknemer is in persoon verschenen.
1.7 De rechtbank heeft op 21 april 2009 de zaak heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts van een medische onderbouwing te voorzien.
1.8 Verweerder heeft in antwoord hierop bij brieven van 30 juli 2009 en 9 september 2009 de rapportages van bezwaarverzekeringsarts [F] van respectievelijk 9 juli 2009 en 8 september 2009 overgelegd. Eiseres heeft hierop bij brief van 19 oktober 2009 gereageerd.
1.9 Bij brieven van 26 november 2009 en 4 maart 2010 heeft eiseres nog nadere medische informatie overgelegd, waarop verweerder bij schrijven van 27 april 2010 heeft gereageerd.
1.10 De zaak is op 27 september 2010 verder ter zitting behandeld.
Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Daarnaast zijn van de zijde van eiseres
[G] en [C] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [H] en bezwaarverzekeringsarts [F].
De werknemer heeft schriftelijk laten weten niet te zullen verschijnen.
2.1 Werknemer werkte sinds 1980 bij eiseres als postmedewerker. Op 21 augustus 2006 is hij uitgevallen in verband met hartklachten. Hij is meermalen geopereerd, waarbij omleidingen van de hartvaten zijn aangelegd (CABG/bijpassoperatie) en een zogeheten ICD, een soort pacemaker, is geplaatst. In oktober 2006 heeft de werknemer daarnaast een herseninfarct gehad, waaraan hij onder meer gezichtsvelduitval heeft overgehouden. Verder is de werknemer bekend met diabetes en hernia.
2.2 Na een kortere periode van re-integratie van januari 2007 tot april 2007, die werd beëindigd vanwege ziekenhuisopname, is de werknemer vanaf juni 2007 opnieuw gaan re-integreren bij het bedrijfsbureau van eiseres als posthersteller gedurende 12 uur per week.
2.3 Toen bleek dat deze re-integratie moeizaam verliep en een deskundigenoordeel van het Uwv luidde dat er twijfel was aan de duurzaamheid van het re-integreren, is een aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd gedaan.
2.4 Bij het primaire besluit van 10 januari 2008 is de aanvraag afgewezen omdat de werknemer volgens verweerder niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Bij het thans bestreden besluit is dit primaire besluit gehandhaafd.
3.1 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat bij de werknemer wel sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Door de combinatie van zijn ernstige medische klachten was hij niet eens in staat het allerlichtste werk vol te houden. Het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat geen sprake is van duurzaamheid wordt volgens eiseres niet onderbouwd. Er is in het bijzonder sprake van hartklachten, een verminderde visus en vermoeidheid, en de situatie van de werknemer verslechtert alleen maar. De werknemer had bovendien al geruime tijd blaasklachten. Er bleek sprake te zijn van een blaascarcinoom, waaraan hij is geholpen. Eiseres heeft gesteld dat de uroloog de kans groot acht dat de werknemer uiteindelijk een progressie van zijn blaascarcinoom ontwikkelt.
4.1 Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WIA geldt voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van die wet een wachttijd van 104 weken.
Ingevolge het zesde lid, voorzover hier relevant, stelt verweerder op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de WIA. (...) Het einde van een verkorte wachttijd wordt niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend. (...)
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, (...) duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
4.3 Voor de invulling van voornoemde wettelijke bepalingen hanteert verweerder het zogenoemde beoordelingskader "Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen". Bij de beoordeling van de prognose van de arbeidsbeperkingen doorloopt de verzekeringsarts een aantal stappen. De eerste stap is dat bekeken wordt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dit is de duurzaamheid die in het kader van de verkorte wachttijd van belang is. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
4.4 Hangende het beroep heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat bij de werknemer wel sprake is van volledige, maar niet van duurzame arbeidsongeschiktheid.
5.1 De rechtbank dient zich derhalve uit te laten over de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de WIA, het (beperkte) duurzaamheidscriterium voor de verkorte wachttijd.
5.2 In dat kader is allereerst van belang te bepalen welke de datum in geding is. De aanvraag om een WIA-uitkering met verkorte wachttijd dateert van 19 oktober 2007. Verweerder heeft ter zitting voor de bepaling van de datum in geding gewezen op artikel 23, zesde lid, van de WIA. Aangezien het einde van de verkorte wachttijd op grond van die bepaling niet eerder vastgesteld wordt dan tien weken nadat de aanvraag is ingediend, heeft verweerder gesteld dat de datum in geding is gelegen op 10 weken na 19 oktober 2007. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de datum in geding op deze wijze vastgesteld moet worden en dan op 28 december 2007 uitkomt.
5.3 Uitgaande van deze datum overweegt de rechtbank ten aanzien van de blaasklachten het volgende. De blaasklachten waarvoor de werknemer onder behandeling is gekomen bij de uroloog komen voor het eerst naar voren in de rapportage van 21 mei en 19 juni 2008 van verzekeringsarts [I], in het kader van de beoordeling per einde wachttijd. Daarin is opgenomen dat de werknemer 5 weken daarvoor symptomen kreeg, waarmee hij naar de uroloog is gegaan, die een kleine tumor in de blaas heeft geconstateerd. Dit betekent dat de blaasproblemen voor de in deze zaak aan de orde zijnde beoordeling per 28 december 2007 niet meegenomen moeten worden.
5.4 De rechtbank komt op grond van het voorgaande reeds thans tot het oordeel dat eiseres het beroep heeft moeten indienen om duidelijkheid over de datum in geding en de relevantie van de blaasklachten te krijgen. Nu verweerder op deze punten geen, althans een onduidelijk standpunt had ingenomen, is het beroep dan ook gegrond en kan het bestreden besluit geen stand houden wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 en 3:2 van de Awb.
6.1 Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt ter beantwoording van die vraag het volgende.
6.2 Beoordeeld dient te worden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op 28 december 2007 geen sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de WIA. Nu artikel 23, zesde lid, van de WIA, alleen naar het tweede, en niet naar het derde lid van artikel 4 van de WIA verwijst, dient bij het duurzaamheidsbegrip als hier aan de orde niet mede verstaan te worden een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Ingevolge verweerders beoordelingskader gaat het dan om de vraag of verbetering van de belastbaarheid al dan niet is uitgesloten.
6.3 Bij de werknemer is sprake van meerdere medische klachten en gevraagd naar de wijze van weging van de verschillende medische componenten heeft verweerder ter zitting geantwoord dat sprake is van een gewogen oordeel waarbij wordt gekeken naar het effect van elke component op het totale medische beeld. De rechtbank acht dit een juiste opvatting.
6.4 De werknemer heeft hartklachten waarvan zijn behandelend cardioloog op 8 november 2007 verklaarde dat de kans op verder belangrijk herstel klein is. Hij zou een chronisch belangrijk hartfalen blijven houden met een matige prognose waarvan deze deels wordt ondervangen door de ICD die profylactisch werd geïmplanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen [J] en [K] op grond hiervan terecht aanleiding gezien te overwegen dat verbetering van de belastbaarheid op dit punt niet uitgesloten was.
6.5 Daarnaast heeft de werknemer visusproblemen aan het linkeroog ten gevolge van het herseninfarct van mei 2007. Het rechteroog is nauwelijks aangetast. De rechtbank oordeelt dat bezwaarverzekeringsarts [F] zich in het licht hiervan op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van het Protocol CVA eerst na een jaar een stabiele toestand kan worden aangenomen en dat er derhalve op de datum in geding nog verbetering mogelijk was. Wat de andere geclaimde beperkingen ten gevolge van het herseninfarct betreft, heeft verweerder aangegeven dat deze niet medisch objectiveerbaar zijn. De rechtbank acht ook dit standpunt niet onjuist.
6.6 Gezien het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank, in aanmerking genomen het beperkte duurzaamheidsbegrip bij de verkorte wachttijd, van oordeel dat terecht en op goede gronden is aangenomen dat verbetering van de belastbaarheid van de werknemer ten tijde hier van belang niet was uitgesloten en dat derhalve van een duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het tweede lid van artikel 4 van de WIA niet kan worden gesproken.
6.7 De rechtbank zal dan ook de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten.
7.1 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Bij de vaststelling van de hoogte van het aan eiseres te vergoeden bedrag heeft de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking genomen dat het hier gaat om een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1) en een door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener ingediend beroepschrift (1 punt), het verschijnen ter zitting (1 punt) en het verschijnen op een nadere zitting (0,5 punt). De te vergoeden kosten bedragen dan ook € 705,-.
7.2 Aangezien de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaart, houdt deze uitspraak op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb tevens in dat het door eiseres betaalde griffierecht wordt vergoed door verweerder.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 11 augustus 2008;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 705,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiseres dient te vergoeden;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 288,-- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr.drs. J.E.M.G. van Wezel, mr. M.P. de Valk en mr. I.A.M. Kroft in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.