RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2010
[eiser],
geboren op [datum] 1991,
nationaliteit Afghaanse,
verblijvende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. I.M. van Kuilenburg,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. A.R.J. Maas.
Bij besluit van 16 december 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft op 11 januari 2010 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 22 oktober 2010 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat het bestreden besluit van 16 december 2009 is ingetrokken en dat opnieuw op de aanvraag van eiser zal worden beslist.
Bij brief van 25 oktober 2010 heeft eisers gemachtigde verzocht het beroep aan te merken als zijnde gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 oktober 2010, waar eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Nu het bestreden besluit van 16 december 2009 door verweerder is ingetrokken, is het belang van eiser bij een beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit komen te ontvallen. Het beroep van eiser zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan voor zover hier van belang, het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
5. Door bij het besluit van 22 oktober 2010 te volstaan met het intrekken van het bestreden besluit van 16 december 2009 zonder tevens opnieuw inhoudelijk te beslissen, heeft verweerder niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn beslist. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval redelijkerwijs niet van eiser worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt. Door het intrekken van het bestreden besluit is immers de situatie ontstaan dat de fase waarin op de aanvraag moet worden beslist, weer is opengevallen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser op 18 januari 2009 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 is de beslistermijn inmiddels verstreken. Het beroep (tegen het niet tijdig beslissen) is dan ook gegrond.
7. Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Ingevolge artikel 8:55d, derde lid, van de Awb kan de rechtbank in bijzondere gevallen, of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
8. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb vermelde termijn van twee weken te kort is voor het nemen van een nieuw besluit. Volgens verweerder moet bij een eventuele afwijzing van de asielaanvraag van eiser eerst een nieuw voornemen worden uitgebracht waarvoor vier weken nodig is, heeft eiser vervolgens de gelegenheid binnen vier weken na mededeling van het voornemen zijn zienswijze op dit voornemen naar voren te brengen en heeft verweerder ten slotte twee weken nodig om een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft verzocht om de termijn voor het nemen van een besluit te stellen op tien weken. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
9. Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat bij een eventuele afwijzing van de asielaanvraag van eiser een nieuw voornemen moet worden uitgebracht. De rechtbank is van oordeel dat voor het uitbrengen van een nieuw voornemen twee weken redelijkerwijs toereikend moeten zijn. Bijzondere omstandigheden zijn door verweerder niet gesteld, terwijl drukke werkzaamheden bij verweerder als gevolg van de algemene asielprocedure geen rechtvaardiging vormen voor een langere termijn dan bedoelde twee weken. Voorts bedraagt de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren brengt ingevolge artikel 3.116, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vier weken. Ten slotte acht de rechtbank uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming van belang dat verweerder twee weken de tijd krijgt om met in achtneming van die zienswijze een besluit te nemen op de asielaanvraag.
10. De rechtbank zal dan ook met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden op de asielaanvraag van eiser beslist. Hoewel geenszins is uitgesloten dat eiser (ruim) binnen de voor hem beschikbare termijn van vier weken zijn zienswijze op het voornemen naar voren brengt en verweerder aldus meer dan de hier voor hem toegemeten tijd van twee weken heeft om een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, ziet de rechtbank, gelet op de rechtszekerheid die is gediend met een eenduidige termijnstelling, hierin geen aanleiding de termijn waarbinnen verweerder een nieuw besluit dient te nemen afhankelijk te stellen van het moment waarop eiser zijn zienswijze naar voren brengt.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de termijn voor het nemen van een nieuw besluit wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
12. Nu het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank gronden aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 437,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
De rechtbank tekent hierbij aan dat, ondanks dat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, uitgegaan wordt van wegingsfactor 1,0 omdat het beroep aanvankelijk was gericht tegen een reëel besluit en verweerder dit besluit heeft ingetrokken.
13. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 16 december 2009, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit, gegrond;
- bepaalt dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 437,00.
Aldus gedaan door mr. A. Venekamp als rechter in tegenwoordigheid van drs. W. Smeding als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2010.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>