ECLI:NL:RBSGR:2010:BO2158

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/35259
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en de toepassing van handboeien tijdens transport

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 oktober 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, een Turkse man die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. Eiser was op 10 oktober 2010 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verbalisanten op basis van een anonieme melding naar de woning van eiser zijn gegaan voor een adrescontrole, maar dat zij de woning niet zijn binnengetreden. De rechtbank oordeelt dat de anonieme melding niet noodzakelijk recent hoefde te zijn om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf te rechtvaardigen, aangezien de verbalisanten op andere gronden bevoegd waren om eiser staande te houden.

De rechtbank heeft ook de rechtmatigheid van het aanleggen van handboeien tijdens het transport van eiser beoordeeld. Eiser had geprobeerd te ontsnappen en de rechtbank concludeert dat het aanleggen van handboeien in dit geval gerechtvaardigd was, omdat er sprake was van een situatie waarin de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/35259
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2010
inzake
[eiser],
geboren op [datum],
nationaliteit Turkse,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. H.M.L. Brands,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. V.A.M.W. 't Hoen.
Procesverloop
Op 10 oktober 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 11 oktober 2010 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 oktober 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat niet duidelijk is of de anonieme melding die aan de staandehouding en ophouding van eiser ten grondslag lag, van voldoende recente datum is. Eerst op basis van een voldoende recente anonieme melding kan een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser op het betrokken adres ontstaan. In dit verband heeft de gemachtigde voorts aangevoerd dat, anders dan in het ter zake opgemaakte proces-verbaal is vermeld, de verbalisanten wel degelijk de woning van eiser hebben betreden. Eisers gemachtigde betwist voorts de rechtmatigheid van de staandehouding nu aan eiser daarbij zonder wettelijke basis handboeien zijn aangelegd. In dit verband is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 27 mei 2008, LJN: BD3189. Een en ander dient gevolgen te hebben voor de bewaring. Voorts kan in de omstandigheid dat eiser zich aan zijn staandehouding heeft willen ontrekken door weg te rennen, geen aanwijzing worden gevonden dat hij zich ook aan zijn uitzetting wenst te onttrekken. Deze omstandigheid is derhalve ten onrechte aan het bevel tot bewaring ten grondslag gelegd, aldus de gemachtige.
3. Uit het op 10 oktober 2010 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding komt het volgende naar voren.
De verbalisanten zijn op 10 oktober 2010 naar de woning [adres] te [plaats] zijn gegaan voor een adrescontrole. De aanleiding voor deze controle was een anonieme melding dat op dit adres mogelijk een illegale Turkse jongeman zou verblijven. De verbalisanten waren in het bezit van een machtiging tot binnentreden in de woning. De woning is een portiekwoning. Bij de woning aangekomen bleek de deur van het portiek afgesloten. De verbalisanten hebben hierop aangebeld bij de woning op nummer [nummer]. Op het moment van aanbellen zagen zij een man vanuit het portiek komen die de deur van het portiek voor hen opende. De verbalisanten zijn het portiek binnengetreden en naar boven gelopen. Halverwege de eerste etage kwam hun een jongeman tegemoet. De verbalisanten zagen dat deze jongeman leek op de foto die bij hun dossier was gevoegd. Na zich gelegitimeerd te hebben en het doel van hun komst bekend te hebben gemaakt, hebben zij de jongeman naar zijn legitimatiebewijs gevraagd. Deze antwoordde daarop dat hij dit niet had. Vervolgens hebben de verbalisanten hem naar zijn personalia gevraagd. Deze heeft daarop de gegevens verstrekt, zoals die in de aanhef van deze uitspraak zijn vermeld. Deze gegevens kwamen overeen met hetgeen in voornoemd dossier stond. Hierop hebben de verbalisanten hem medegedeeld dat hij was staande gehouden op grond van de Vw 2000 omdat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland bezit. De verbalisanten hebben de machtiging tot binnentreden niet gebruikt omdat zij zich op het standpunt stelden dat zij de woning niet zijn binnengetreden. Onderweg naar de politiebus om de betrokkene naar de plaats van ophouding te vervoeren rukte deze zich los en rende weg. Na hem achtervolgd te hebben zij hem weer achterhaald. Vervolgens hebben zij hem transportboeien aangelegd en hem vervoerd naar de plaats van ophouding.
4. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de vraag of de anonieme melding voldoende recent is om daarop een redelijk vermoeden omtrent illegaal verblijf te kunnen baseren, in het midden kan blijven. De melding is weliswaar de aanleiding geweest voor de verbalisanten om zich naar de betrokken woning te begeven, doch niet is gebleken dat zij uitvoering hebben gegeven aan enige in de Vw 2000 neergelegde bevoegdheid, waartoe zij niet ook zonder dat sprake was van een recente melding bevoegd waren. Uit het hiervoor weergegeven proces-verbaal komt immers naar voren dat zij niet de woning eiser zijn binnengetreden, zodat niet behoeft te worden vastgesteld dat sprake was van een redelijk vermoeden dat in die woning een vreemdeling verbleef die geen rechtmatig verblijf heeft, zoals bedoeld in artikel 53, eerste lid, van de Vw 2000. Anders dan eisers gemachtigde gaat de rechtbank er daarbij van uit dat het portiek zelf geen deel uitmaakt van de woningen die zich in het gebouw bevinden. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat deze gemeenschappelijke toegangsruimte mede strekt tot, en is ingericht als, privéverblijf. De omstandigheid dat deze ruimte met een op afstand bedienbaar mechanisme is afgesloten maakt dit niet anders. Uit het proces-verbaal komt voorts naar voren dat de verbalisanten eiser, nadat deze hun op de trap tegemoet kwam, herkenden van de foto die zich bij het hun ter beschikking staande dossier bevond. Uit het proces-verbaal leidt de rechtbank af dat dit dossier behalve een foto gegevens bevatte omtrent de personalia en de verblijfsstatus van eiser. De rechtbank acht het met verweerder aannemelijk dat dit dossier is samengesteld naar aanleiding van de anonieme melding en dat de verbalisanten daarover reeds ten tijde van de staandehouding de beschikking over hadden. Voor de veronderstelling van eisers gemachtigde dat zij mogelijk pas na de staandehouding en overbrengen van eiser van dit dossier hebben kennisgenomen, vindt de rechtbank geen aanknopingspunten in het proces-verbaal. Eerst nadat eiser van de foto was herkend en hij desgevraagd te kennen had gegeven geen identiteitspapieren te hebben en zijn personalia had opgegeven is hij staande gehouden. Op basis van hun bevindingen mochten de verbalisanten op dat moment een redelijk vermoeden van illegaal verblijf koesteren jegens eiser en mochten zij hem op grond van artikel 50, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 staandehouden en, ter nadere vaststelling van zijn identiteit, overbrengen naar een plaats van verhoor.
5. De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat eiser ten onrechte ten behoeve van het transport is geboeid. Zij overweegt daartoe dat er ten tijde van het transport van eiser sprake was van rechtmatige vrijheidsberoving. Immers het vervoer van eiser vond plaats nadat de situatie was ontstaan als bedoeld in artikel 50, tweede lid van de Vw 2000, dat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Dit artikellid biedt de bevoegdheid tot overbrenging van een vreemdeling naar een plaats voor verhoor. Deze overbrenging moet worden aangemerkt als een krachtens wet toelaatbare vorm van vrijheidsberoving. Gelet hierop was ten tijde van het aanleggen van de handboeien sprake van situatie waarin eiser rechtens van zijn vrijheid was beroofd en waren de verbalisanten, gelet op de voor hen geldende ambtsinstructie, tot dat aanleggen bevoegd. In zoverre verschilt de onderhavige zaak van die welke in de door eisers gemachtigde aangehaalde uitspraak van de ABRS aan de orde was. In die zaak ging het over het aanleggen van handboeien gedurende de periode van staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 en niet, zoals hier, om het aanleggen van handboeien gedurende de toepassing van de bevoegdheid tot overbrenging, neergelegd in het tweede lid van dit artikel. Nu eiser kort daarvoor had gepoogd zich uit de voeten te maken, kan het aanleggen van die boeien ook overigens niet onredelijk worden geacht.
6. De op de rechtmatigheid van het de aan de bewaring voorafgaande traject betrekking hebbende beroepsgronden falen derhalve.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser:
?- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
?- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
?- zich niet heeft aangemeld bij de korpschef;
?- eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven;
?- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
?- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
?- zich aan staandehouding heeft getracht te onttrekken door weg te rennen.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Anders dan eisers gemachtigde vermag de rechtbank niet in te zien dat de laatstgenoemde omstandigheid aan dit vermoeden geen steun biedt. Ook dit betoog faalt derhalve.
8. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is verder het volgende gebleken.
Op 11 oktober 2010 is een claimverzoek voor België verzonden naar het Bureau Dublin. Op 13 oktober 2010 is eiser geplaatst in Zeist. Op diezelfde datum is het claimverzoek doorgezonden naar de Belgische autoriteiten. Op 14 oktober 2010 is het dossier ontvangen bij de Dienst Terugkeer & Vertrek en heeft verweerder met eiser een vertrekgesprek gevoerd.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser wordt gewerkt.
10. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
11. Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. Het verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000 voordoen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2010.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>
Afschriften verzonden: