ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1601

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/34097
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan in een procedure over de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Somalische nationaliteit, die op 3 juni 2010 in bewaring was gesteld. Eiser heeft op 30 september 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, recentelijk had besloten om tijdelijk geen vreemdelingen naar Somalië te verwijderen vanwege de precaire veiligheidssituatie daar. Dit leidde tot de conclusie dat er geen zicht was op uitzetting van eiser naar zijn land van herkomst.

De rechtbank oordeelde dat de bewaring van eiser met ingang van 1 oktober 2010 onrechtmatig was geworden, omdat er onvoldoende zekerheid bestond over de mogelijkheid van uitzetting naar Somalië. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en gelastte de opheffing van de bewaring met ingang van 20 oktober 2010. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 1520,00 toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, berekend op basis van de dagen die hij in bewaring had doorgebracht. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,00, te betalen aan de griffier.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de rechtspositie van vreemdelingen, vooral in situaties waarin de veiligheidssituatie in het land van herkomst onduidelijk of gevaarlijk is. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/34097
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2010
inzake
[Eiser],
geboren op [geboortedatum],
nationaliteit Somalische,
verblijvende te [plaats] in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. M.S.M. Dietz de Loos-Schrijver,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. R.P.G. van Bel.
Procesverloop
Op 3 juni 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 31 juni 2010, 3 augustus 2010 en 7 september 2010, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 30 september 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 30 september 2010 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 4 oktober 2010.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 oktober 2010, waar eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Namens eiser is – onder meer – aangevoerd dat blijkens de voortgangsrapportage de gedwongen verwijdering van vreemdelingen naar Somalië tot nader bericht is opgeschort. Gelet hierop bestaat geen zicht op uitzetting en dient de bewaring dientengevolge te worden opgeheven.
2. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 september 2010, LJN: BO0014, op het standpunt gesteld dat er zicht op uitzetting naar Somalië bestaat. In verband met de slechte veiligheidssituatie bestaat er thans een tijdelijke belemmering om naar Somalië uit te zetten. Nu het een tijdelijke belemmering betreft, kan niet worden gezegd dat er geen zicht op uitzetting bestaat.
3. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat de veiligheidssituatie in Mogadishu, via welke plaats verwijdering naar Somalië plaatsvindt, precair is. In verband hiermee heeft verweerder onlangs besloten tijdelijk geen vreemdelingen naar Somalië te verwijderen. De tijdelijkheid van deze belemmering tot verwijdering is niet zozeer gelegen in de verwachting dat de veiligheidssituatie op korte termijn zal verbeteren, als wel in de noodzaak van verweerder zich te beraden over de gevolgen van de recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake die situatie. Verweerder heeft erkend dat niet kan worden uitgesloten dat het beraad tot uitkomst kan hebben dat verwijdering ook gedurende langere termijn aan verwijdering naar Somalië in de weg staat. Over het tijdsbestek waarbinnen verweerder verwacht dit beraad te hebben afgerond, heeft hij evenwel geen mededeling kunnen doen.
4. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat thans in onvoldoende mate vast staat dat slechts sprake is van een tijdelijke belemmering om vreemdelingen te verwijderen naar Somalië. Er dient er daarom van te worden uitgegaan dat geen zicht bestaat op uitzetting van eiser naar zijn land van herkomst. De rechtbank houdt het ervoor dat de bewaring dientengevolge met ingang van 1 oktober 2010 onrechtmatig is geworden. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en de opheffing van de bewaring gelasten met ingang van heden. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
5. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 20 oktober 2010, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 1 oktober 2010 tot en met 19 oktober 2010 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 19 x € 80,00 is € 1520,00.
6. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 437,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
7. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 20 oktober 2010;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 1520,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield, als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1520,00 (ZEGGE: ÉÉNDUIZENDVIJFHONDERDTWINTIG EURO)
Aldus gedaan op 20 oktober 2010 door mr. W.C.E. Winfield.