RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 10/30111 en AWB 10/30222
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1996, van gestelde Afghaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. J. de Jong, advocaat te Utrecht,
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B. Kristel.
1.1 Op 18 augustus 2010 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum (AC) afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 23 september 2010. Verzoeker heeft in persoon, bijgestaan door mr. J. de Jong, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
2.1 Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.2 Het bestreden besluit gaat over de weigering verzoeker een verblijfsvergunning asiel te verlenen, vanwege het toerekenbaar ontbreken van documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Het relaas mist volgens verweerder positieve overtuigingskracht, omdat twijfel bestaat aan verzoekers identiteit, herkomst en nationaliteit. Omdat verzoeker niet geloofwaardig heeft gemaakt dat hij uit Afghanistan afkomstig is en de Afghaanse nationaliteit bezit, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Voorts heeft verweerder ambtshalve besloten om verzoeker niet een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” te verlenen, omdat, vanwege de gerezen twijfel aan de identiteit en nationaliteit van verzoeker, onderzoek naar adequate opvang niet mogelijk is. Dit dient voor rekening van verzoeker te komen, aldus verweerder.
2.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij de zienswijze van 25 augustus 2010 een signalering van het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (MAPP) heeft overgelegd. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de gemachtigde van verzoeker op 26 augustus 2010 telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder en heeft aangegeven dat verzoeker door een psychiater van het MAPP wordt onderzocht. Verweerder is niet bereid gebleken de besluitvorming in verzoekers procedure aan te houden, zo blijkt uit de telefoonnotitie van 26 augustus 2010. In beroep heeft verzoeker een MAPP-rapportage van 2 september 2010 overgelegd, waarin de resultaten zijn weergegeven van het onderzoek door de psychiater op 27 augustus 2010.
2.4 Verzoeker heeft (onder meer) aangevoerd dat hij vanwege zijn psychische klachten ten onrechte in de algemene asielprocedure is gehoord. Verzoeker heeft daartoe verwezen naar de MAPP-rapportage van 2 september 2010. Door de inrichting van de algemene asielprocedure was het niet mogelijk om verzoeker eerder dan 27 augustus te laten onderzoeken. In de bestuursrechtelijke fase had verzoeker echter al een MAPP-signalering overgelegd en was het onderzoek door een psychiater aangekondigd.
Uit het medisch advies van MediFirst van 6 augustus 2010 blijkt niet dat verzoeker is gezien door een psychiater die een oordeel kon vormen over zijn psychische gesteldheid en de invloed daarvan op het verklaren. Wel wordt in het advies van MediFirst opgemerkt dat er sprake is van littekens. De conclusie van de psychiater in de MAPP-rapportage luidt echter dat met zekerheid vastgesteld kan worden dat er sprake is van problemen die interfereren met het coherent en consistent kunnen verklaren. Uit de MAPP-rapportage, dat kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies, blijkt derhalve dat het advies van MediFirst niet juist is. Ook was al door Vluchtelingenwerk, aanwezig bij het nader gehoor, aangegeven dat er bij verzoeker sprake is van psychische problematiek. In het bestreden besluit wordt dan ook ten onrechte gesteld dat er geen enkele aanwijzing in de gehoren is aangetroffen dat er tijdens de gehoren (psychische) belemmeringen zijn geweest op grond waarvan de gehoren geen doorgang zouden kunnen hebben vinden. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 26 augustus 2010 (Awb 10/27581 en 10/27580).
2.5 Op grond van artikel 83 van de Vw zal de voorzieningenrechter de MAPP-rapportage van 2 september 2010 betrekken bij haar beoordeling, nu sprake is van feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd, dan wel aannemelijk zijn gemaakt.
2.6 In de MAPP-rapportage is door C.F. Aalbersberg, psychiater – samengevat – als volgt geconcludeerd:
“De testresultaten wijzen uit, tezamen met de anamnese, dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis. De BSI test onderstreept dit met een score die aangeeft dat er sprake is van een forse psychopathologie. (…) Gezien bovenstaande kan met zekerheid vastgesteld worden dat er sprake is van psychische problemen, bij deze nog heel jonge jongeman, die interfereren met het vermogen om een coherent en consistent verhaal te doen.”
2.7 Verweerder heeft ter zitting in dit verband aangegeven dat verzoeker op 6 augustus 2010 door MediFirst is onderzocht, waarbij op het formulier door de verpleegkundige bij de vraag of sprake is van medische problematiek die van invloed kan zijn op het horen, de optie “nee” is omcirkeld. Verweerder heeft zich ten aanzien van de MAPP-rapportage op het standpunt gesteld dat dit rapport niet tot een andere conclusie kan leiden. Weliswaar valt uit dat rapport af te leiden dat verzoeker psychische problemen heeft, maar dat neemt niet weg dat verzoeker in staat moet zijn om eenvoudige, simpele vragen te beantwoorden. Uit de MAPP-rapportage volgt niet eenduidig dat verzoeker vanwege zijn psychische problemen niet in staat was eenvoudige vragen te beantwoorden, zodat dit niet kan afdoen aan de geconstateerde vaagheden en inconsistenties in de verklaringen van verzoeker, aldus verweerder.
2.8 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vaststelling of iemand gelet op zijn psychische problemen al dan niet in staat is coherent en consistent te verklaren, is voorbehouden aan een deskundige, zoals een psychiater. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat het advies van MediFirst van 6 augustus 2010 is gebaseerd op een onderzoek door een verpleegkundige. Weliswaar heeft een medisch adviseur het advies mee-ondertekend, maar die heeft verzoeker niet gezien of onderzocht. De MAPP-rapportage van 2 september 2010 is opgesteld door een psychiater, en meegelezen door een klinisch psycholoog. Deze psychiater heeft na verzoeker te hebben onderzocht, vastgesteld dat er bij verzoeker sprake is van een forse psychopathologie, en hij heeft zonder enig voorbehoud geconcludeerd dat er bij verzoeker sprake is van psychische problemen die interfereren met het vermogen om coherent en consistent te verklaren. Voorts blijkt uit het rapport dat de gebruikte interviewtechniek aangepast moet worden aan verzoekers leeftijd, omdat verzoeker de informatie nogal associatief aanlevert, waardoor er regelmatig verwarring ontstaat, omdat niet duidelijk is op welk deel van de vraag verzoeker antwoord geeft. Volgens de psychiater verergeren culturele verschillen en een gebrekkige schoolopleiding dit fenomeen. Ook valt uit het rapport op te maken dat verzoeker onder meer voor wat betreft de vaardigheid een logisch samenhangend verhaal te vertellen, jonger imponeert dan zijn leeftijd van veertien jaar.
2.9 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de MAPP-rapportage een concreet aanknopingspunt oplevert voor twijfel aan de juistheid van het MediFirst-advies. Verweerder heeft zich dan ook niet zonder nadere - onderbouwde - motivering op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker toerekenbaar documentloos is en het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist, omdat gelet op de inhoud van het MAPP-rapport het niet onaannemelijk is te achten dat verzoeker als gevolg van zijn psychische problemen niet coherent en consistent heeft kunnen verklaren. De stelling ter zitting van verweerder dat de MAPP-rapportage geen afbreuk doet aan de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, is bij gebreke van een deskundig oordeel waaruit het tegendeel blijkt, geen genoegzaam weerwoord tegen het rapport van de psychiater. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 15 juli 2010, LJN: BN2235. Het ter zitting zijdens verweerder gedane beroep op de uitspraak van de AbRS van 9 juni 2008 (LJN: BD4407) treft geen doel, reeds niet omdat het in die zaak een andere casuspositie betrof.
2.10 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ontoereikend gemotiveerd.
2.11 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:86 van de Awb het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op de aanvraag van verzoeker te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.12 Hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd behoeft thans geen nadere bespreking.
Over de voorlopige voorziening
2.13 Omdat verzoeker in afwachting van dat besluit rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen worden afgewezen.
Over de voorlopige voorziening en het beroep
2.14 Er is aanleiding voor proceskostenveroordeling. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van verleende rechtsbijstand 3 punten (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1) toegekend.
2.15 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 26 augustus 2010;
bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag beslist, met inachtneming van deze uitspraak;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.311,-, te voldoen aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2010.
De griffier:
mr. K.S. Smits
De rechter:
mr. A.M. Overbeeke