ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8505

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/30528
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring en de afweging van belangen in het licht van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die staatloos is en in Nederland geboren. Eiser is op 28 december 2009 in bewaring gesteld, en na verschillende rechtszittingen heeft hij op 31 augustus 2010 opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) betrokken, met name de arresten Massoud en Mikolenko, en heeft vastgesteld dat de enkele weigering van de vreemdeling om mee te werken aan zijn uitzetting niet automatisch leidt tot de conclusie dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft de duur van de bewaring, de omstandigheden van eiser, en de inspanningen van de verweerder om de uitzetting te bewerkstelligen in overweging genomen. Eiser heeft negen maanden in vreemdelingenbewaring verbleven, en de rechtbank oordeelt dat naarmate de tijd verstrijkt, de belangen van de vreemdeling zwaarder wegen. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiser bij opheffing van de bewaring opwegen tegen de belangen van de verweerder, en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 september 2010. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 10/30528
V-nummer: [xxx]
Inzake: eiser,
gemachtigde mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. W. Fairweather.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en staatloos te zijn. Op 28 december 2009 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 20 januari 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Laatstelijk bij uitspraak van 16 juli 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 31 augustus 2010 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 Verweerder heeft op 2 september 2010 voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser aan de rechtbank en eiser. Bij faxbericht van 6 september 2010 heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft op 21 september 2010 nadere inlichtingen verstrekt.
6 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.C. de Jong, waarnemend kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Eiser stelt dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en verwijst daarbij naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 8 oktober 2009, nr. 10664/05, Mikolenko tegen Estland (LJN BK9153) en het arrest van het EHRM van 27 juli 2010, nr. 24340/8, Massoud tegen Malta (LJN BN6225). De uitzetting is afhankelijk van de medewerking van eiser aan het herkrijgen van de Turkse nationaliteit. Eiser weigert evenwel zijn medewerking te verlenen en de detentie zal zijn wil niet breken.
2.1.2 De Turkse autoriteiten hebben, naar aanleiding van de presentatie van eiser, op 12 januari 2010 bericht dat eiser in het verleden de Turkse nationaliteit is ontnomen vanwege het niet voldoen aan de dienstplicht in Turkije en dat derhalve geen laissez passer voor eiser zal worden afgegeven. Eerst indien eiser bij de Turkse autoriteiten vrijwillig kenbaar maakt dat hij zijn Turkse nationaliteit wil herkrijgen, is afgifte van een laissez passer mogelijk.
2.1.3 Volgens vaste jurisprudentie, onder andere neergelegd in de uitspraak van deze rechtbank van 12 november 2008 (LJN BG4581) en de daarin aangehaalde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), is een vreemdeling verplicht volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting. Deze plicht is gebaseerd op de vertrekplicht voor een vreemdeling zonder verblijfsrecht, neergelegd in artikel 61 van de Vw 2000. Zoals de recht¬bank reeds heeft geoordeeld in haar uitspraak van 20 januari 2010 (AWB 10/510) valt meewerken aan de herkrijging van de Turkse nationaliteit onder de plicht mee te werken aan de uitzetting.
2.1.4 Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 23 april 2009 (LJN BI3894) brengt het wettelijk systeem, indien het belang van de openbare orde vordert dat met het oog op de voorgenomen uitzetting een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, niet mee dat die maatregel slechts kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die medewerking verleent, maar ook en in het bijzonder ten aanzien van de vreemdeling die die medewerking niet of in onvoldoende mate verleent. Juist in laatstbedoeld geval wordt door de vrijheidsontnemende maatregel de mogelijkheid van uitzetting veiliggesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de van de vreemdeling te verlangen inspanningen tot terugkeer, aldus de Afdeling.
Indien eiser besluit aan zijn plicht tot medewerking te voldoen is de afgifte van een laissez passer door de Turkse autoriteiten mogelijk, zodat niet reeds op voorhand kan worden gezegd dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Verweerder heeft, zoals al is geoordeeld in de uitspraak van 20 januari 2010 (AWB 10/510), op goede gronden kunnen besluiten eiser in bewaring te stellen.
Uit de door eiser aangehaalde arresten volgt niet dat van de vreemdeling geen medewerking aan zijn uitzetting mag worden verlangd. Evenmin is uit deze arresten af te leiden dat de enkele omstandigheid dat de vreemdeling weigert mee te werken aan een (rechts)handeling zonder welke de uitzetting niet mogelijk is, reeds voldoende is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting bestaat en de bewaring daarom in strijd is met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 1 april 2010 reeds oordeelde met betrekking tot het arrest Mikolenko, moeten ook de overwegingen van het EHRM in het arrest Massoud in onderlinge samenhang worden beoordeeld, waarbij in de zaak Massoud van belang waren de omstandigheid dat de Maltese overheid geen inlichtingen heeft verschaft over haar handelen met betrekking tot de uitzetting, de lange duur van de detentie en het feit dat eiser op Malta relatief eenvoudig zou zijn op te sporen.
2.1.5 Niettemin kan na verloop van tijd, zoals volgt uit de door eiser aangehaalde arresten van het EHRM en uit de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2010 (LJN BM0748), de weigering van de vreemdeling de voor zijn uitzetting noodzakelijke medewerking te verlenen, ertoe leiden dat zijn inbewaringstelling niet langer gerechtvaardigd is omdat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn meer bestaat. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen sprake. In de omstandigheden van het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de bewaring niet meer is gericht op de uitzetting van eiser omdat hij weigert de daarvoor noodzakelijke medewerking te verlenen. De rechtbank neemt hierbij onder meer in aanmerking de duur van eisers bewaring en de door verweerder ondernomen activiteiten om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen. Niet is uitgesloten dat eiser alsnog de vereiste medewerking zal verlenen.
2.1.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook thans nog zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
2.2 Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser teneinde hem ertoe te bewegen mee te werken aan zijn uitzetting, laatstelijk op 20 augustus 2010 en 8 september 2010. Daarnaast heeft verweerder op 27 juli 2010, 19 augustus 2010 en 7 september 2010 gerappelleerd bij de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er weliswaar geen onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser gaande is bij de Turkse autoriteiten, maar dat middels de rappellen contact wordt gehouden met de Turkse autoriteiten, zodat, indien de mogelijkheid zich voordoet, er spoedig een laissez passer kan worden verkregen en zodat de dialoog met de Turkse autoriteiten over de afgifte van een laissez passer zonder eisers medewerking open wordt gehouden. Niet valt in te zien welke handelingen verweerder, gegeven de omstandigheden van deze zaak, meer of anders zou moeten verrichten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt.
2.3.1 De rechtbank stelt vast dat eiser thans negen maanden in vreemdelingenbewaring verblijft. Naar vaste jurisprudentie komt bij een overschrijding van de zesmaandentermijn in beginsel meer gewicht toe aan het belang van de vreemdeling bij opheffing van de bewaring, dan aan de belangen van verweerder bij het voortzetten daarvan, tenzij sprake is van contra-indicaties. Eiser heeft criminele antecedenten en is tot ongewenst vreemdeling verklaard. Daarnaast heeft eiser zijn uitzetting gefrustreerd. Verweerder heeft daarom niet reeds na zes maanden meer gewicht hoeven toekennen aan het belang van de vreemdeling bij opheffing van de bewaring, zoals is vastgesteld bij uitspraak van 16 juli 2010 (AWB 10/23711). Thans duurt de bewaring evenwel al negen maanden voort.
2.3.2 Naarmate de bewaring langer voortduurt, wegen de belangen van de vreemdeling zwaarder en boeten de belangen van verweerder aan gewicht in.
Eiser is in Nederland geboren en heeft hier zestien jaar legaal gewoond alvorens zijn ouders hem, tegen zijn wens in, naar Turkije meenamen. Hij heeft in Turkije niet kunnen aarden, is teruggekomen naar Nederland en woont hier inmiddels alweer zeventien jaar. Hij heeft een vaste relatie. Deze specifieke omstandig¬heden, die eiser motiveren niet de vereiste medewerking te verlenen, in combinatie met de houding van de Turkse autoriteiten, leiden ertoe dat hoewel het zicht op uitzetting ook thans nog niet is komen te ontvallen uitzetting niet op korte termijn te verwachten is. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat eiser eerder geruime tijd in bewaring heeft verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring, ondanks de in rechts¬overweging 2.3.1 genoemde contra-indicaties, thans niet langer opwegen tegen de belangen van eiser bij zijn invrijheidstelling. Voortzetting van de maatregel van bewaring is met ingang van heden, 28 september 2010, in redelijkheid niet gerechtvaardigd.
2.4 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 28 september 2010.
2.5 De rechtbank acht geen gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen.
2.6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 september 2010;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. J. van den Bos en mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.
De griffier,
De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 28 september 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: