Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
eiser [naam], van Soedanese nationaliteit,
gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam,
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Sepmeijer, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 15 september 2009 tot vergoeding van de kosten van een contra-expertise taalanalyse ingewilligd tot een bedrag van € 800 en voor het overige afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser op 7 oktober 2009 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij brief van 4 november 2009 ingediend en op respectievelijk 13 november 2009 en 26 januari 2010 aangevuld. Verweerder heeft op 13 november 2009 een verweerschrift ingediend. Dit verweerschrift is op 20 november 2009 aangevuld.
Op 26 november 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. De enkelvoudige kamer heeft op 1 december 2009 de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting op 9 februari 2010 hervat. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Essebai, als tolk in de Arabische taal en mevrouw B [naam].
1.1 Verweerder heeft in het bestreden besluit het verzoek om een volledige vergoeding van de contra-expertise taalanalyse afgewezen. Verweerder heeft hieraan – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Het COA merkt een contra-expertise taalanalyse pas als zodanig aan, als een deskundige die beschikt over de benodigde talenkennis naar de bandopname van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft geluisterd en daar een rapport over opstelt. Bij een contra-expertise taalanalyse door de Taalstudio worden de werkzaamheden gefaseerd uitgevoerd. In de eerste fase van de Taalstudio is er nauwelijks sprake van een taalanalyse in de hiervoor beschreven zin. Het COA beschouwt de kosten voor deze eerste fase slechts voor een klein deel als noodzakelijke kosten behorend bij de contra-expertise taalanalyse. De tweede fase van de contra-expertise door de Taalstudio is de eigenlijke contra-expertise en de kosten van deze fase worden in beginsel aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 2005. Het COA begrenst daarom in beginsel het te vergoeden bedrag op € 800,-- exclusief BTW. Dit bedrag is gebaseerd op de aannamen dat een gekwalificeerd taalkundige een bedrag van € 75,-- tot € 100,-- per uur in rekening brengt, dat voor een taalanalyse vier tot zes uur nodig is en dat de overige noodzakelijke kosten worden gedekt door het resterende bedrag.
Het uitgangspunt om de kosten van de eerste fase niet te vergoeden omdat deze niet noodzakelijk zijn, is niet in strijd met het uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende beginsel van ‘equality of arms’. Het recht om een contra-expertise te laten uitvoeren wordt op geen enkele wijze beperkt. Ook geeft deze bepaling of het rechtsbeginsel niet onder alle omstandigheden het recht op volledige vergoeding van de kosten verbonden aan de contra-expertise. Beperkingen op grond van bijvoorbeeld de beschikbare publieke middelen zijn toegestaan.
1.2 Eiser stelt zich – zakelijk weergegeven – op het volgende standpunt.
Voorop staat dat de rechtbank de vraag of kosten noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17 van de Rva 2005 vol moet toetsen. Het gaat om de uitleg en toepassing van een wettelijke term waarbij geen discretie aan verweerder toekomt.
De kosten van de contra-expertise taalanalyse door de Taalstudio zijn noodzakelijke kosten in de zin van de Rva 2005 omdat de Taalstudio de enige organisatie in Nederland is die voor Soedanezen een contra-expertise taalanalyse kan uitvoeren. De door de Taalstudio te verrichten werkzaamheden zijn in zijn geheel noodzakelijk voor het opstellen van een contra-expertise taalanalyse. Verweerder heeft in het besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom de kosten van de eerste fase van de contra-expertise door de Taalstudio niet noodzakelijk zijn in de zin van de Rva 2005. Het bestreden besluit is voorts onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De stelling dat in de tweede fase pas sprake is van een werkelijke contra-expertise, is gebaseerd op het standpunt van een anonieme medewerker van het Bureau Land en Taal (BLT) en dit standpunt is onjuist. Verweerder heeft zich niet de moeite getroost om van andere bronnen informatie te verkrijgen over de kosten van de contra-expertise taalanalyse. Bovendien wil de Taalstudio zonder een volledige toezegging van verweerder geen contra-expertise (laten) uitvoeren zodat eiser in de asielprocedure de IND geen weerwoord kan bieden.
Ten slotte is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 15, eerste en tweede lid, van de Richtlijn 2005/85/EG, van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (de Procedurerichtlijn), in combinatie met het beginsel van effectieve werking en het doelmatigheidsbeginsel.
2.1 Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) bepaalt dat het COA is belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet COA kunnen aan het COA taken als bedoeld in het eerste lid, worden opgedragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
2.2 Artikel 12 van de Wet COA bepaalt dat de minister van Justitie regels kan stellen over verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet COA. Krachtens dit artikel 12 is de Rva 2005 vastgesteld.
2.3 Artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005 bepaalt dat het COA zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hun opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
2.4 Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 bepaalt dat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten omvat.
2.5 Artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 bepaalt dat een asielzoeker een vergoeding kan ontvangen voor deze buitengewone kosten. Ingevolge het tweede lid, van artikel 17 van de Rva 2005 zijn buitengewone kosten, noodzakelijk kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet kunnen worden geacht betaald te worden door de asielzoeker zelf.
Buitengewone kosten worden ingevolge het derde lid slechts betaald voor zover vooraf door het orgaan aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. Deze toestemming wordt ingevolge het vierde lid uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.6 Overeenkomstig de toelichting op artikel 17 van de Rva (Staatscourant 3 februari 2005, nr. 24, pagina 17) maakt een asielzoeker aanspraak op vergoeding van buitengewone kosten als het gaat om kosten waarvan in redelijkheid geoordeeld kan worden dat zij noodzakelijk zijn. Het COA zal deze kosten in alle redelijkheid als buitengewoon moeten kunnen aanmerken. [...] Die kosten komen voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover zij voor de asielzoeker onontbeerlijk zijn en niet bekostigd kunnen worden uit de normale toelage.
2.7 Het COA heeft per 1 maart 2009 de vergoeding van de kosten contra-expertise aangescherpt. De aanscherping is – onder meer – neergelegd in de Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten op grond van artikel 17 Rva 2005 (de Handleiding).
2.8 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Procedurerichtlijn stellen de lidstaten asielzoekers in de gelegenheid om op eigen kosten daadwerkelijk een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, te raadplegen over met hun asielverzoek samenhangende aangelegenheden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zorgen de lidstaten, in geval van een negatieve beslissing van een beslissingsautoriteit ervoor dat, onverminderd het bepaalde in lid 3, op verzoek kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging wordt geboden.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat een contra-expertise noodzakelijk is om het rapport van het BLT effectief te kunnen betwisten. Evenmin is in geschil dat de kosten van een contra-expertise taalanalyse op zichzelf noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 9, eerste lid, onder g, in samenhang met artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder in deze zaak heeft kunnen besluiten dat de kosten van de eerste fase van de contra-expertise taalanalyse door de Taalstudio niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze kosten niet vallen onder het begrip noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17, tweede lid van de Rva 2005.
4. De rechtbank zal de vraag of de kosten noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17 van de Rva 2005 terughoudend toetsen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het COA is belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. De Rva 2005 strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COA. Artikel 17 van de Rva 2005 bevat een open norm. Verweerder moet toetsen of de asielzoeker recht heeft op de door hem gevraagde vergoeding van buitengewone kosten. Die toets vergt een beoordeling en een individuele afweging van de omstandigheden van het geval. Verweerder heeft daarom beoordelingsvrijheid bij de vaststelling van de noodzakelijkheid van de kosten. Verweerder heeft de hem toekomende beoordelingsvrijheid ingevuld in de Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten op grond van artikel 17 Rva 2005 van 1 maart 2009.
Dit brengt mee dat onjuist is het standpunt van eiser dat gegeven de noodzakelijkheid van de contra-expertise taalanalyse, artikel 9 in samenhang met artikel 17 van de Rva 2005 verweerder geen ruimte heeft om te besluiten om de kosten van de Taalstudio slechts voor een deel te vergoeden.
5. De rechtbank acht eveneens onjuist het standpunt van eiser dat het besluit geen stand kan houden omdat de aanscherping van de kostenvergoeding het gevolg zou zijn van een bezuinigingsoperatie. Immers niet is aangetoond of gebleken dat het bezuinigingsoogmerk de wijze waarop verweerder het begrip ‘noodzakelijk’ in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005 invult, beïnvloed heeft. Het oogmerk van de Handleiding en het bestreden besluit is immers om te bepalen welke kosten noodzakelijk zijn. Gegeven deze constatering is er niets op tegen dat het in de hand houden van de kosten voor het COA aanleiding is geweest om te kijken welke kosten in het kader van de contra-expertise taalanalyse noodzakelijk zijn. Deze omstandigheid beïnvloedt immers niet het antwoord op de vraag of in een concreet geval een contra expertise taalanalyse noodzakelijk is maar ziet op de vraag welke kosten in het kader van een noodzakelijk geachte contra-expertise moeten worden vergoed.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden van de Taalstudio in de eerste fase van de contra-expertise taalanalyse noodzakelijke werkzaamheden zijn. De eerste fase is voor de Taalstudio een noodzakelijke voorwaarde om te bepalen of wordt overgegaan tot de tweede fase. De contra-expertise taalanalyse door de Taalstudio voldoet aan de deskundigheidseisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt en tot de aanscherping van 1 maart 2009 werden de volledige kosten van de contra-expertise taalanalyse door de Taalstudio door verweerder vergoed. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met brieven van de Taalstudio van respectievelijk 3 juli en 12 augustus 2009 aan mrs. Verstrepen en Fonville, met een brief van de Taalstudio van 18 augustus 2009 aan de minister van Justitie en met een advies van 2 juli 2009 van dr. J.D. ten Thije, senior lecturer verbonden aan het Departement Nederlandse taal en cultuur van het Utrecht Institute of Linguistics van de Universiteit van Utrecht.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de eerste fase contra-expertise taalanalyse van de Taalstudio, nauwelijks sprake is van een daadwerkelijke contra-expertise taalanalyse. De kosten voor deze eerste fase worden voor een klein deel beschouwd als noodzakelijke kosten behorend bij de contra-expertise taalanalyse. De vergoeding van deze kosten is verdisconteerd in het totaal bedrag van € 800,-- exclusief BTW.
8. Voor de beoordeling van het geschil moet allereerst worden vastgesteld wat een contra-expertise taalanalyse inhoudt. De rechtbank is van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat een contra-expert de deugdelijkheid van de analyse beoordeelt. De contra-expert dient te beoordelen of het onderzoek door de expert kwantitatief en kwalitatief voldoende gegevens oplevert voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Voorts dient de contra-expert te beoordelen of de conclusies van de expert door zijn bevindingen worden gedragen. De contra-expert kan zich daarbij beperken tot de beoordeling van het eerder verzamelde materiaal.
9. De Taalstudio somt in een brief van 24 september 2008 de navolgende werkzaamheden op van de eerste fase.
a. het verwerven en verwerken van de gegevens over de levensloop van de betrokken asielzoeker en diens gestelde herkomst; het vergelijken van deze gegevens met gedetailleerde interne en externe bronnen en het inwinnen van specifieke informatie bij onafhankelijke deskundigen;
b. het opstellen van het verwachte taalprofiel van betrokkene in het licht van diens gestelde levensloop en herkomst;
c. het beoordelen van de argumenten in de taalanalyse van Bureau Land en Taal;
d. het beoordelen van de kwalificaties terzake van de analist en linguïst die de taalanalyse hebben uitgevoerd voor Bureau Land en Taal;
e. het bepalen over welke taal of talen het onderzoek moet gaan;
f. het vaststellen wat de vraagstelling van het onderzoek kan zijn;
g. het bepalen welke deskundige in de tweede fase zou moeten oordelen;
h. het vaststellen of er aanvullende informatie nodig is voor onderzoek in de tweede fase;
i. het beoordelen van de interpretatie die in een eenmaal uitgebrachte beschikking (of een voornemen) aan de resultaten van de taalanalyse is toegekend; het opstellen van een dossieranalyse ten behoeve van de asielzoeker of diens gemachtigde, waarin de beoordeling van de taalanalyse wordt gemotiveerd;
j. het opstellen van een Plan van Aanpak voor de asielzoeker of diens gemachtigde waar¬in de mogelijkheden voor een contra-expertise per zaak helder uiteen wordt gezet;
k. per taal (in veel zaken is meer dan één taal relevant voor de analyse) beoordelen van de kwaliteit en kwantiteit van de spraak die beschikbaar is op de opname van het taalanalyse-interview;
l. het vaststellen of een aanvullende opname voor het onderzoek noodzakelijk is.
10.1 In aanmerking nemend de hiervoor in rechtsoverweging 7 opgenomen beschrijving van de contra-expertise taalanalyse, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de door de Taalstudio verrichte werkzaamheden onder a, b, e, f, h, j, k en l, niet aangemerkt hoeven te worden als noodzakelijke handelingen voor een contra-expertise taalanalyse. De met die handelingen gemaakte kosten behoeven daarom niet aangemerkt te worden als noodzakelijke kosten die op grond van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005 voor vergoeding in aanmerking komen. Grondslag voor de contra-expertise taalanalyse is immers de expertise en het daaraan ten grondslag liggende (feiten)materiaal. De hier vermelde werkzaamheden zijn voorbereidende handelingen of handelingen die zien op de vergaring van gegevens die niet aan de expertise ten grondslag liggen.
10.2 De werkzaamheden onder c, d, g en i, vallen naar het oordeel van de rechtbank onder de werkzaamheden die ook zullen worden verricht in het kader van de eigenlijke contra-expertise taalanalyse. De kosten voor de voorbereidende handelingen liggen vooral in het vinden van de juiste deskundige. Deze kosten kunnen worden vergoed uit de daarvoor door verweerder gehanteerde marge van € 200,-- in het bedrag van € 800,00 (zie hieronder in rechtsoverweging 11).
10.3 Eiser heeft voorts niet anderszins aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de kosten van de eerste fase van de contra-expertise taalanalyse door de Taalstudio in het algemeen dan wel in zijn zaak, moeten worden aangemerkt als noodzakelijke kosten. Dat volgt niet uit de door hem ingebrachte brieven of het advies van dr. J.D. ten Thije. Dit laatste advies miskent dat een contra-expertise taalanalyse zich beperkt tot een reactie op een taalanalyse en zelf geen volledige taalanalyse is.
11. Voorts staat ter beoordeling of verweerder heeft kunnen besluiten dat een bedrag van € 800,-- exclusief BTW volstaat als vergoeding voor de uitvoering van een contra-expertise taalanalyse. Bij de bepaling van dit bedrag is tot uitgangspunt genomen dat in het algemeen vier tot zes uur voldoende is voor het maken van een contra-expertise taalanalyse dat het gangbare uurtarief van een linguïstisch deskundige € 75,-- tot € 100,-- bedraagt en dat de marge van € 200,-- kan worden gebruikt voor de noodzakelijke administratieve en additionele werkzaamheden.
12. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in beginsel een bedrag van € 800,-- exclusief BTW volstaat voor vergoeding van de kosten van een zogenoemde ‘daadwerkelijke contra-expertise taalanalyse’, de werkzaamheden die de Taalstudio verricht in de tweede fase. Eiser heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat dit bedrag in zijn geval niet zal voldoen.
13. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de kosten waarvan eiser vergoeding heeft gevraagd niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva voor zover deze het bedrag van € 800,-- te boven gaan.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep op artikel 15, eerste en tweede lid, van de Procedurerichtlijn niet slaagt. In de preambule onder 13 staat dat de procedure de asielzoeker de mogelijkheid moet geven om een rechtshulpverlener of andere raadsman te raadplegen en het recht om op beslissende momenten in de procedure te worden ingelicht over zijn rechtspositie. Noch uit de preambule, noch uit artikel 15, eerste en tweede lid, van de Procedurerichtlijn kan worden afgeleid dat het in strijd is met dit artikel kosten als hier in het geding niet (volledig) te vergoeden.
15. De rechtbank concludeert tot ongegrond verklaring van het beroep.
16. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden, dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mrs. H.B. van Gijn en H.J. Fehmers, rechters, in tegenwoordigheid van J.A.A.M. de Beer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.
De griffier
is verhinderd om te tekenen
Conc.: HdB
Coll.: AS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten.
Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.