ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3827
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Mondelinge uitspraak over detentie van vreemdelingen en de mogelijkheid van een mondelinge uitspraak
Op 23 juni 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende de detentie van een vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, was in persoon aanwezig, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is en dat artikel 8:67, eerste lid, bepaalt dat de rechtbank na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak kan doen. De rechtbank verwierp het standpunt van de verweerder dat de zaak zich niet leende voor een mondelinge uitspraak, en stelde dat het enkele feit dat het om vreemdelingen-detentie gaat, niet betekent dat een mondelinge uitspraak niet mogelijk is. De rechtbank benadrukte dat een mondelinge uitspraak in deze context juist geschikt is, omdat het direct duidelijkheid verschaft voor de betrokken persoon, vooral in gevallen waar detentie onmiddellijk beëindigd moet worden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De eiser betwistte dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking rechtsgeldig was, aangezien de beschikking op 4 februari 2010 was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat hij niet in het bezit was van een identiteitsdocument en weigerde medewerking te verlenen aan zijn terugkeer naar Irak. De rechtbank volgde niet het standpunt van de eiser dat het onredelijk was om hem in bewaring te stellen na het doen van aangifte van mishandeling, omdat er een aanzienlijke tijd was verstreken tussen de aangifte en de inbewaringstelling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Awb in vreemdelingenzaken en de noodzaak van mondelinge uitspraken in detentiegevallen.