ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3827

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/20783
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge uitspraak over detentie van vreemdelingen en de mogelijkheid van een mondelinge uitspraak

Op 23 juni 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende de detentie van een vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, was in persoon aanwezig, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is en dat artikel 8:67, eerste lid, bepaalt dat de rechtbank na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak kan doen. De rechtbank verwierp het standpunt van de verweerder dat de zaak zich niet leende voor een mondelinge uitspraak, en stelde dat het enkele feit dat het om vreemdelingen-detentie gaat, niet betekent dat een mondelinge uitspraak niet mogelijk is. De rechtbank benadrukte dat een mondelinge uitspraak in deze context juist geschikt is, omdat het direct duidelijkheid verschaft voor de betrokken persoon, vooral in gevallen waar detentie onmiddellijk beëindigd moet worden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De eiser betwistte dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking rechtsgeldig was, aangezien de beschikking op 4 februari 2010 was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat hij niet in het bezit was van een identiteitsdocument en weigerde medewerking te verlenen aan zijn terugkeer naar Irak. De rechtbank volgde niet het standpunt van de eiser dat het onredelijk was om hem in bewaring te stellen na het doen van aangifte van mishandeling, omdat er een aanzienlijke tijd was verstreken tussen de aangifte en de inbewaringstelling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Awb in vreemdelingenzaken en de noodzaak van mondelinge uitspraken in detentiegevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10 / 20783
V-nr: 270.934.0251
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 juni 2010
in het geding tussen:
eiser [naam] van (gestelde) Iraakse nationaliteit,
gemachtigde: mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht,
en:
de minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Pruss, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Osman, als tolk in de Irakese taal.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Motivering
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de onderhavige zaak zich niet leent voor een mondelinge uitspraak. De rechtbank volgt dit standpunt niet en overweegt dat de Awb van toepassing is en dat in artikel 8:67, eerste lid van de Awb wordt bepaald dat de rechtbank na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak kan doen. Het enkele feit dat het in de onderhavige zaak (vreemdelingen-)detentie betreft, maakt niet dat mondelinge uitspraak niet mogelijk is. Indien de wetgever van oordeel zou zijn geweest dat daar waar het gaat om detentie het doen van een mondelinge uitspraak niet mogelijk is, dan zou de wetgever daarvoor een afzonderlijke regeling hebben gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in de onderhavige zaak helder wat de uitkomst moet zijn en betreft het geen gecompliceerde zaak die, naast de korte schorsing van enkele minuten, nader overdenken vraagt. Juist een mondelinge uitspraak is in een zaak die zich daar niet tegen verzet uitermate geschikt bij detentie. De rechtbank verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar het strafrecht waar in dit soort zaken zoveel mogelijk mondeling uitspraak wordt gedaan. Een mondelinge uitspraak verschaft direct duidelijkheid voor de betrokken persoon en met name ook in die gevallen waar de detentie direct zou moeten worden beëindigd, duurt de bewaring niet door administratieve acties langer voort dan strikt noodzakelijk is. In het onderhavige geval is er geen sprake van een onrechtmatige detentie, maar het aspect van direct duidelijkheid verschaffen is wel aan de orde.
Door eiser wordt betwist dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken omdat de beschikking van de intrekking van zijn verblijfsvergunning hem niet heeft bereikt. De rechtbank volgt dit standpunt niet en overweegt het volgende. De Awb bepaalt niet dat een beschikking als deze aangetekend dient te worden verzonden. Indien verzending door eiser wordt betwist, dient verweerder aannemelijk te maken dat de brief wel verzonden is. Op de beschikking van 3 februari 2010, te weten de intrekking van de verblijfsvergunning, staat een stempel dat de beschikking op 4 februari 2010 is verzonden. Met deze stempel heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de beschikking is verzonden. Verder dient, indien eiser betwist dat de post is aangekomen, eiser daarvoor een aannemelijke verklaring te geven. Eiser heeft echter verklaard dat er in de betrokken periode wel een brief is aangekomen en heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het besluit van 3 februari 2010 niet is aangekomen. Het feit dat eiser niet direct actie heeft ondernomen op de brief van verweerder komt, naar het oordeel van de rechtbank, voor rekening van eiser zelf.
Voorgaande betekent dan ook dat de beschikking van 3 februari 2010 is uitgereikt, werking heeft en dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
Voorts betwist eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen dat eiser niet in het bezit is van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit en dat eiser weigert medewerking te verlenen aan zijn terugkeer naar Irak. Zoals hiervoor overwogen heeft eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet daarop was zijn W document ten tijde van de inbewaringstelling geen document meer als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000. Verder heeft eiser tijdens de ophouding, toen duidelijk was dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken, verklaard dat hij niet terug wil naar Irak.
Verder heeft eiser aangevoerd dat het niet redelijk is om hem in bewaring te stellen nadat hij aangifte heeft gedaan van mishandeling en dat dit ertoe zou kunnen leiden dat personen die onrechtmatig verblijf in Nederland hebben geen aangifte meer durven te doen. De rechtbank volgt dit standpunt niet en daartoe is redengevend dat er nog geruime tijd heeft gezeten tussen het moment van de aangifte en de inbewaringstelling.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
D. Bokma
griffier
mr. H.B. van Gijn
voorzitter
afschrift verzonden op:
Conc.: DBo
Coll: CG
D: B
VK
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.