ECLI:NL:RBSGR:2010:BN1262

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
362771 / FA RK 10-2484
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 juni 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op de artikelen 15, 16, 17 en 51 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De betrokkene, die verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia, locatie Albardastraat, wenste vrijwillig in het ziekenhuis te blijven en verzette zich tegen een door de artsen voorgestelde overplaatsing naar een andere woonvorm. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van het ontbreken van de nodige bereidheid tot verblijf, aangezien de betrokkene niet weigerde om in het ziekenhuis te blijven en er geen noodzaak was voor gedwongen overplaatsing. De rechtbank concludeerde dat de verzochte machtiging niet verleend kon worden, omdat de betrokkene blijk gaf van de nodige bereidheid tot verblijf. De beslissing werd genomen na beoordeling van de ingediende stukken, waaronder verklaringen van de behandelend artsen en de reactie van de officier van justitie. De rechtbank weigerde de verzochte machtiging en stelde dat de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene niet zodanig was dat deze gevaar zou veroorzaken, en dat het gevaar niet door tussenkomst van derden kon worden afgewend.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer : FA RK 10-2484
Zaaknummer : 362771
Datum beschikking : 17 juni 2010
P- nummer : 1024380
Afwijzing machtiging tot voortgezet verblijf ex art. 51 jo art. 15 Wet Bopz
Beschikking op het op 26 maart 2010 ingekomen verzoek van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage, tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, van:
[naam betrokkene],
de betrokkene,
geboren op [geboortedatum],
advocaat: mr. D. Poot te Leiden.
De betrokkene verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia, locatie Albardastraat te
's-Gravenhage, krachtens een vonnis d.d. 11 maart 2009 van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij met toepassing van artikel 37 Wetboek van Strafrecht, de plaatsing van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar is gelast.
Blijkens de verklaring van de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 26 maart 2009, is van het hierboven genoemde vonnis, in de registers geen aantekening gemaakt van ingesteld hoger beroep.
Procedure
De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft deze zaak op de voet van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar de meervoudige kamer.
Op het verzoek zijn van toepassing de artikelen 15, 16, 17 en 51 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz).
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken - voor zover van belang - overgelegd:
- de op 25 maart 2010 ondertekende en met redenen omklede verklaring van de geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis;
- een afschrift van het behandelingsplan en een afschrift van de aantekeningen omtrent de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene en de op haar toegepaste behandeling en de effecten ervan.
Bij beschikking van 27 april 2010 heeft de rechtbank de officier van justitie in de gelegenheid gesteld aanvullende informatie te verstrekken omtrent de noodzaak van de rechterlijke machtiging.
Op 7 mei 2010 is een reactie ontvangen van de officier van justitie, die het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf handhaaft. Als bijlage van deze reactie is een brief van het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia, locatie Albardastraat.
Op 17 mei 2010 heeft de advocaat van de betrokkene daarop zijn reactie gegeven.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de verzochte machtiging slechts mag worden verleend wanneer de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende last tot plaatsing aanwezig zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
Gebleken is dat betrokkene verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis van Parnassia, locatie Albardastraat, en dat zij daar vrijwillig wenst te verblijven en zich daar niet verzet tegen behandeling. Zij wenst echter niet te worden gehuisvest in een door de artsen geschikter geachte woonvorm in de [adres] te Den Haag.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel artikel 2 lid 3 sub a van de Wet Bopz, een rechterlijke machtiging niet vereist is als betrokkene blijk geeft van de nodige bereidheid tot opneming en verblijf. De vraag ligt thans voor of het niet willen meewerken aan de door de artsen gewenste overplaatsing met zich brengt dat niet langer sprake is van de nodige bereidheid als bedoeld in genoemd artikellid.
Gesteld noch gebleken is dat de door de behandelend artsen gewenste gedwongen overplaatsing naar de begeleide woonvorm in de [adres] noodzakelijk is om het gevaar af te wenden. Uit de brief d.d. 6 mei 2010 van de behandelend psychiater dr. A. Vrijburg en de afdelingsarts A. Waqar blijkt slechts dat het verblijf van betrokkene in de locatie aan de Albardastraat niet langer is geïndiceerd. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden geen sprake van het ontbreken van de nodige bereidheid tot verblijf.
De rechtbank zal het verzoek op grond van het bovenstaande afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
weigert de verzochte machtiging.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. Don, E.S.G. Jongeneel en H.A.G. Nijman, bijgestaan door A.U. Hatuina als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 juni 2010.