ECLI:NL:RBSGR:2010:BN1172

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/753024-10 en 09/607799-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek in de strafzaak tegen verdachte wegens overval op tuincentrum Voorschoten

Op 14 juli 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een tussenvonnis gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van een overval op het tuincentrum Intratuin in Voorschoten. De rechtbank heeft op de zitting van 30 juni 2010 besloten om de dagvaarding met parketnummer 09/753024-10 te voegen met de dagvaarding met parketnummer 09/607799-10. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten, is ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie, mr. N.P.J. Coenen, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen. Dit houdt in dat er aanvullende processen-verbaal moeten worden opgemaakt, met name met betrekking tot de opname van vertrouwelijke communicatie tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting binnen drie maanden na de uitspraak.

De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om een schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder Intratuin Voorschoten BV en een sportbedrijf in Leiden. De verdachte heeft de hem ten laste gelegde feiten ontkend, maar er zijn opnames van vertrouwelijke communicatie die mogelijk als bewijs zullen worden gebruikt. De rechtbank heeft aangegeven dat de kwaliteit van de vertaling van deze opnames moet worden beoordeeld, en dat de politie een aanvullend proces-verbaal moet opstellen om te bevestigen dat de vertaler geregistreerd was in het register van beëdigde tolken en vertalers. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers 09/753024-10 en 09/607799-10
Datum uitspraak: 14 juli 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
[adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 april 2010 en 30 juni 2010.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 30 juni 2010 de voeging bevolen van de dagvaarding met parketnummer 09/753024-10 (hierna te noemen dagvaarding I) met de dagvaarding met parketnummer 09/607799-10 (hierna te noemen dagvaarding II).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. N.P.J. Coenen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I en II ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Ten aanzien van dagvaarding I:
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Intratuin Voorschoten BV.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 45.250,72, subsidiair 261 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd Intratuin Voorschoten BV.
Ten aanzien van dagvaarding II:
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [B.] (namens sportbedrijf Gemeente Leiden).
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 9.745,64, subsidiair 83 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B.] (namens sportbedrijf Gemeente Leiden).
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I:
hij op of omstreeks 28 december 2009 te Voorschoten tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 37.255 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Intratuin Voorschoten en/of [A.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [A.] en/of een aantal medewerkers van Intratuin Voorschoten, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het met bivakmutsen op het hoofd die vestiging van Intratuin binnengaan en/of met (een) vuurwapen(s) en/of een mes bedreigen van die medewerkers en/of die [A.] en/of het - onder bedreiging van die/dat vuurwapen(s) en/of dat mes - dwingen van die medewerkers en/of die [A.] om op de grond te gaan liggen en/of (vervolgens) het op de rug bijeen binden van de handen van genoemde personen en/of het hardhandig omhoog trekken en/of met het mes in de zij prikken van één van die medewerkers en/of het dwingen van die medewerker om een kast en/of een kluis te openen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Dagvaarding II
1.
hij op of omstreeks 29 januari 2010 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit sportcomplex "3 Oktoberhal", gelegen aan de Smaragdlaan 99, heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 5323,83 euro) en/of (alle) kentekenbewijzen van een zestal voertuigen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Sportbedrijf Leiden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een ruit van een (buiten)deur in te gooien met een steen en/of een tegel en/of (vervolgens) een archiefkast om te duwen en/of (vervolgens) het pand in te klimmen en/of (vervolgens) een kantoorruimte te doorzoeken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 januari 2010 tot en met 16 februari 2010, te Leiden, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag (van ongeveer 5323,83 euro) en/of een auto (merk: Fiat, type: Punto), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag (van ongeveer 5323,83) en/of een auto (merk: Fiat, type: Punto), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420quater lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting
Na de sluiting van het onderzoek is onder de beraadslaging gebleken dat het onderzoek in beide zaken niet volledig is geweest.
Bij de politie en op de terechtzitting van 30 juni 2010 heeft verdachte de hem ten laste gelegde feiten ontkend. In het proces-verbaal bevindt zich echter een opname van vertrouwelijke communicatie, betreffende een gespek tussen verdachte en [medeverdachte] (PL1640/2009326313, blz. 672-698), waarin zij mogelijk met elkaar spreken over het ten laste gelegde en hun betrokkenheid daarbij. Dit gesprek is opgenomen op 2 april 2010 tijdens het vervoer van beide verdachten in een gedetineerdenbus.
Daar de inhoud van dit gesprek wellicht als bewijsmiddel zal worden gebezigd, dient te worden beoordeeld of dit voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Ten aanzien daarvan heeft de rechtbank het volgende vastgesteld:
- Over de plaatsing van de technische hulpmiddelen is door de politie nagelaten een proces-verbaal op te maken waaruit blijkt of de technische apparatuur voldeed aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen en of de verbalisanten bevoegd waren deze apparatuur te plaatsen.
- Het opgenomen gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] is gevoerd in de Arabische, Marokkaanse en Nederlandse taal en is vervolgens door een tolk vertaald naar de Nederlandse taal. Niet is vermeld door welke tolk het opgenomen gesprek naar het Nederlands is vertaald en of deze tolk is geregistreerd in het Register beëdigde tolken en vertalers. Het vermelde tolkennummer is een nummer van vóór de op 1 januari 2009 in werking getreden Wet beëdigde tolken en vertalers (verder: Wbtv). Derhalve staat niet vast of de vertaling voldoet aan de kwaliteitseisen welke worden gesteld in deze wet.
Ten aanzien van de opname van de vertrouwelijke communicatie tussen verdachte en zijn medeverdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat alsnog proces-verbaal als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering wordt opgemaakt, waarin ten minste aan de orde komt:
- de af te leggen verantwoording als bedoeld in artikel 8 van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering;
- de bevoegdheid van de opsporingsambtenaren, die de technische hulpmiddelen hebben geplaatst op grond van artikel 2 en 3 van de Regeling opnemen vertrouwelijke communicatie politie.
Ten aanzien van de vertaling van bovengenoemde opname van de vertrouwelijke communicatie tussen verdachte en zijn medeverdachte, acht de rechtbank het tevens noodzakelijk dat de politie een aanvullend proces-verbaal opstelt, waarin zij aangeeft of de tolk, die het opgenomen gesprek in de Nederlandse taal is vertaald (pagina's 672 tot en met 698) stond ingeschreven in het register beëdigde tolken en vertalers (artikel 1 jo 37 Wbtv) en zo nee waarom dat niet is gebeurd (artikel 28, lid 4 Wbtv).
Indien uit het aanvullende proces-verbaal van de politie zou blijken dat het opgenomen gesprek niet is vertaald door een naar de regels van de Wbtv beëdigde tolk, dient de officier van justitie opdracht te geven tot het opnieuw laten vertalen van het betreffend gesprek door een tolk, die wel in het register beëdigde tolken en vertalers is opgenomen en hierbij tevens de gegevens van de tolk, waaronder ten minste zijn/haar RBTV-nummer te vermelden.
Het onderzoek zal in verband daarmee worden heropend en geschorst.
De stukken zullen in handen van de officier van justitie worden gesteld, opdat deze de politie opdracht kan geven tot het opmaken van de hierboven genoemde processen-verbaal, danwel de opgenomen communicatie dient te laten vertalen door een geregistreerde tolk.
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, doch voor niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt en dat bedoeld onderzoek niet binnen een maand kan worden voltooid.
Beslissing
De rechtbank,
heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting binnen 3 maanden na heden;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde uitvoering te geven aan hetgeen in dit tussenvonnis is aangegeven;
beveelt de oproeping van de verdachte, tegen het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting;
beveelt de kennisgeving aan de raadsman van de verdachte van het tijdstip van die nader te bepalen terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. J.M.J. Keltjens, voorzitter,
P. Poustochkine en M. van Seventer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.I. Hendricks, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2010