ECLI:NL:RBSGR:2010:BM9460

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535466-09 Eindvonnis
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot doodslag op minderjarige zoon door schudden met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot doodslag op zijn minderjarige zoon, die nog geen half jaar oud was. De verdachte heeft zijn zoon op 26 juni 2009 en 18 juli 2009 krachtig vastgepakt en heen en weer geschud, wat heeft geleid tot ernstig lichamelijk letsel, waaronder hersenletsel en een schedelfractuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen, aangezien hij bekend was met het 'shaken baby syndrome'. Tijdens de zittingen heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar en reclasseringstoezicht. De verdediging pleitte voor een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling bij een instelling en toezicht door de reclassering. De zaak heeft veel maatschappelijke verontwaardiging en onbegrip opgeroepen, gezien de ernst van de feiten en de impact op het jonge slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/535466-09
Datum uitspraak: 14 juni 2010
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland", huis van bewaring "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 maart 2010 en 14 juni 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Baas en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. A. Wladimiroff, advocaat te ‘s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (zijn zoon) [zoon], welke nog geen half jaar oud was, van het leven te beroven, hem opzettelijk: (meermalen) (krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) opzettelijk (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig)(op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen, in elk geval (meermalen) geweld tegen hem heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] aan zijn zoon [zoon], welke nog geen half jaar oud was, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schedel(basis)fractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of bloedingen in de ogen, althans ernstig hersen- en/of oogletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk: (meermalen)(krachtig) vast te pakken en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar te schudden en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer te bewegen, en/of hem (meermalen) (krachtig)(op zijn, verdachte's, schoot) neer te zetten en/of hem (meermalen) te laten vallen, in elk geval (meermalen) geweld tegen hem uit te oefenen;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoon [zoon], welke nog geen half jaar oud was, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hem met dat opzet: (meermalen)(krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig) (op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen, althans (meermalen) geweld tegen hem heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats], opzettelijk een persoon (te weten zijn zoon [zoon], welke nog geen half jaar oud was) (meermalen)(krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig)(op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen, in elk geval (meermalen) geweld op hem heeft uitgeoefend tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schedel(basis)fractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of bloedingen in de ogen, althans ernstig hersen- en/of oogletsel), en/of enig letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 304 Wetboek van Strafrecht
en/of (naast of in plaats van het primair tot en met meest subsidiair tenlastegelegde)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] (meermalen) ten aanzien van zijn zoon [zoon], welke nog geen half jaar oud was, zich zeer, althans
aanmerkelijk, in elk geval zodanig onvoorzichtig/onoordeelkundig/onachtzaam/onoplettend heeft gedragen dat deze [zoon] daardoor zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schedel(basis)fractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of bloedingen in de ogen, althans ernstig hersen- en/of oogletsel)heeft opgelopen, bestaande dat onvoorzichtig/onoordeelkundig/onachtzaam/onoplettend gedrag van verdachte daaruit dat verdachte toen en daar (telkens) die [zoon] (meermalen) (krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig)(op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen;
art 308 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs1
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 juni 2009 en 18 juli 2009 heeft gepoogd zijn zoon [zoon], op dat moment nog geen half jaar oud, van het leven te beroven door hem krachtig vast te pakken en door elkaar te schudden, of, indien de rechtbank het vorenstaande niet bewezen acht, dat verdachte door vorenstaande handelingen aan [zoon] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur en bloedingen in de hersenen en ogen, heeft toegebracht. Indien de rechtbank ook dat feit niet bewezen acht, wordt verdachte ervan verdacht dat hij heeft gepoogd [zoon] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Meest subsidiair wordt verdachte ervan verdacht dat hij [zoon] heeft mishandeld, waardoor hij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Naast of in de plaats van het primair tot en met meest subsidiair tenlastegelegde wordt de verdachte verweten dat het zwaar lichamelijk letsel dat bij [zoon] is geconstateerd aan zijn schuld te wijten is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair ten laste gelegd heeft gepleegd. De officier van justitie is op basis van de eigen verklaring van de verdachte en gelet op het rapport van de deskundige dr. R.A.C. Bilo, van mening dat bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van zijn zoontje.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat enig handelen van haar cliënt als poging tot doodslag gekwalificeerd kan worden. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat - als de rechtbank aannemelijk zou achten dat het handelen van haar cliënt op 26 juni 2009 ertoe heeft geleid dat [zoon] een bloeding in zijn hersenen heeft opgelopen - slechts een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde mogelijk is. Tevens heeft zij gesteld dat dit niet geldt voor de overige in het dossier genoemde data, nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat haar cliënt op enig andere datum eveneens het opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn zoon, waardoor het meermalen plegen van zware mishandeling niet bewezen kan worden. Tot slot heeft de raadsvrouw tot vrijspraak van het overig ten laste gelegde geconcludeerd, nu evenmin bewezen kan worden verklaard dat het handelen van haar cliënt zwaar lichamelijk letsel “door schuld” teweeg heeft gebracht.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Chronologisch verloop
[zoon] is geboren op [geboortedatum] 2009, als eerste en tot nog toe enig kind in het gezin van verdachte en zijn vrouw. Op 1 juli 2009 wordt [zoon] gezien door de huisarts vanwege aanhoudend hoesten.2 Later op de dag wordt [zoon], in een klinische noodtoestand verkerend, naar het ziekenhuis (LUMC) gebracht nadat hij, klaarblijkelijk volgens opgave van de ouders van [zoon], tijdens het douchen blauw is geworden en is weggevallen. In het ziekenhuis wordt de diagnose ALTE (apparent life threatening event) gesteld, mogelijk als gevolg van een verslikincident, waarbij [zoon] op de kinderintensive care is geplaatst. Neurologisch onderzoek levert geen bijzonderheden op, op welke grond geen reden voor aanvullende diagnostiek wordt gezien.3 Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis is tevens sprake van veelvuldig braken. Op 8 juli 2009 braakt [zoon] echter niet meer en op 9 juli 2009 mag hij weer naar huis.4
Vanaf 13 juli 2009 begint het braken opnieuw. Tevens valt het de ouders van [zoon] op dat hij anders huilt (hoog/gillen) dan gebruikelijk. Op 14 juli 2009 gaat [zoon]s moeder wederom naar de huisarts, die na onderzoek niets bijzonders kan vaststellen. Omdat het spugen blijft aanhouden en [zoon] bij het onderzoek ontroostbaar huilt, verwijst de huisarts hem op 15 juli naar de kinderarts via de spoedeisende hulp, op welke afdeling de klachten als een virale infectie worden geduid.5
Op 15 juli 2009 wordt op het consultatiebureau geconstateerd dat de schedelomtrek van [zoon] in verhouding snel is toegenomen.6
Op zaterdag 18 juli 2009 wordt [zoon] wederom met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Er is dan wederom sprake van een klinische noodtoestand. De behandelende artsen constateren oude en nieuwe bloedingen in de hersenen, een schedelbreuk en puntbloedingen in beide ogen geconstateerd, welk beeld past bij het ‘shaken baby syndrome’.7 Zowel de moeder van [zoon] als de verdachte zijn, volgens hun eigen opgave, niet in staat om aan de artsen een plausibele verklaring te geven voor het ontstaan van het geconstateerde letsel bij [zoon].
Na een op 20 juli 2009 ontvangen melding van de kinderarts van het LUMC aan de vertrouwensarts bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), bespreekt het AMK met de ouders van [zoon] dat de conclusie van de kinderarts luidt dat er vanuit medisch oogpunt bij het thans geconstateerde letsel geen andere verklaring lijkt te zijn dan dat er uitwendig geweld bij [zoon] toegepast moet zijn8. Het zeer ernstige neurologisch letsel bij de dan ruim vijf maanden oude [zoon] kan niet spontaan ontstaan zijn. Er is sprake van zowel oud als vers bloed, wat erop duidt dat er meerdere (gewelds)incidenten hebben plaatsgevonden. Het AMK komt tot de conclusie dat de ouders geen plausibele verklaring kunnen geven voor het ernstige letsel wat bij [zoon] was ontstaan.
Op 30 juli 2009 wordt door het AMK bij de politie aangifte gedaan van het vermoeden dat [zoon] door zijn ouders of één van zijn ouders is mishandeld, als gevolg waarvan hij bloedingen in het hoofd, een schedelfractuur en bloedingen in beide ogen heeft opgelopen. Door de aanwezigheid van zowel oud als nieuw bloed in de hersenen, vermoedt het AMK dat sprake is geweest van meerdere incidenten.9
Tijdens een gesprek met de Raad voor de Kinderbescherming op 11 augustus 2009 bekent vader dat hij verantwoordelijk is voor het letsel bij [zoon].10 Tijdens dit gesprek vertellen de ouders over twee voorvallen, namelijk op 26 juni 2009 en op 18 juli 2009.
Verklaringen van verdachte tegenover de politie
Op 31 augustus 2009 bekent de verdachte bij de politie dat hij het geconstateerde letsel bij [zoon] heeft veroorzaakt. Hij verklaart dat hij op 26 juni 2009 ’s avonds [zoon] de fles had gegeven. De verdachte was gestrest en toen [zoon] begon te huilen knapte er iets in hem. Hij tilde [zoon] op en zei: “En nou kappen [zoon]”.11 12 Hij had [zoon] onder zijn oksels vast en schudde hem in de lucht van voor naar achter, heen en weer.13 [zoon] ging nog harder huilen en de verdachte heeft hem op bed gelegd. Rond 02:00 uur en 02:30 uur is de verdachte bij zijn zoontje gaan kijken om te zien of hij nog bij kennis was, bang dat hij hem met het schudden iets aan had gedaan. Als [zoon] reageert, is de verdachte erg opgelucht.14
Ten aanzien van het incident op 18 juli 2009 verklaart de verdachte dat hij alleen thuis was met [zoon]. De moeder van [zoon] was even naar haar ouders gegaan om bij te tanken. [zoon] zat in zijn schommelstoeltje en was huilerig. Hij had verschillende voedingen “opgegeven”. De verdachte probeerde [zoon] te troosten. Hij is met [zoon] op bed gaan liggen en heeft toen “vliegtuigje” met hem gespeeld. [zoon] bleef huilerig en zijn gezichtje werd rood. Ineens werd hij slap en viel hij weg. De verdachte raakte in paniek en heeft [zoon] daarop heen en weer geschud.15 Hij heeft [zoon] geprobeerd te reanimeren en 112 gebeld. Vervolgens is [zoon] naar het ziekenhuis gebracht.
Ten aanzien van de door de kinderartsen van het LUMC bij [zoon] geconstateerde schedelbreuk, verklaart de verdachte dat hij [zoon] bij het in bad doen een keer uit zijn handen heeft laten glippen, waarna [zoon] op de commode is gevallen.16
Het medisch-forensisch onderzoek
Dr. R.A.C. Bilo heeft op basis van de medische informatie in het strafdossier een rapport opgesteld en is hierover ter terechtzitting van 29 maart 2010 als getuige-deskundige bevraagd. Dr. Bilo had hierbij niet de beschikking over het medisch dossier van [zoon] zoals dit aanwezig is bij het LUMC. Het LUMC heeft geweigerd dit dossier ter beschikking te stellen aan het openbaar ministerie, en verdachte en zijn vrouw hebben bij herhaling, laatstelijk ter zitting van 29 maart 2010, geweigerd inzage te geven in dit dossier.
De bevindingen van dr. Bilo kunnen als volgt worden samengevat:
- Een geboortetrauma als mogelijke oorzaak van het bij [zoon] geconstateerde letsel wordt uitgesloten.
- De verklaring van de verdachte over het incident van 26 juni 2009 past bij het bij [zoon] geconstateerde letsel.
- De medische verklaring voor de klinische noodtoestand van [zoon] op 18 juli 2009 moet gezocht worden in een nieuw trauma, niet passend bij het enkele ‘vliegtuigje spelen’, zoals verdachte dat heeft beschreven.
- Een zogeheten rebleeding kan klinische klachten opleveren, zoals misselijkheid en slapheid, maar niet leiden tot zodanig ernstige klachten als (op 18 juli 2009) het geval is geweest bij [zoon].
- Het is niet mogelijk vast te stellen van wanneer het oude en het nieuwe bloed in de hersenen dateren, wel kan worden vastgesteld dat zowel oude als nieuwe bloedingen in de hersenen van [zoon] aanwezig waren, alsmede dat het daarbij om marges van weken gaat.
- Niet in alle gevallen ontstaat daadwerkelijk schade aan een kind als het geschud wordt. Bij 1 op de 150 schudgevallen is dit wel het geval. Thans wordt algemeen aanvaard dat ernstig hersenletsel kan ontstaan als een kind gedurende 5 tot 6 seconden geschud wordt en er sprake is van 3 tot 4 bewegingen per seconde. Van de kinderen die met letsel tengevolge van schudden in een ziekenhuis worden opgenomen overlijdt 19 procent aan de gevolgen daarvan.17
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de verklaringen van de verdachte, de medische gegevens in het dossier alsmede de bevindingen van dr. Bilo stelt de rechtbank vast dat de verdachte zijn zoontje [zoon] zowel op 26 juni 2009 als op 18 juli 2009 krachtig door elkaar heeft geschud, en wel zo krachtig dat een grote kans heeft bestaan dat [zoon] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Verdachte heeft immers verklaard dat hij op beide dagen [zoon] heen en weer heeft geschud, [zoon] is als gevolg van dit schudden zowel op 1 juli 2009 als op 18 juli 2009 in zorgelijke toestand in het ziekenhuis opgenomen en bijna twintig procent van de kinderen die ten gevolge van schudden in het ziekenhuis worden opgenomen komt te overlijden.
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw sluit de rechtbank uit dat verdachte op de momenten dat hij [zoon] door elkaar schudde, het boze opzet had hem om het leven te brengen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of bij hem wel het voorwaardelijk opzet op de dood (danwel zwaar lichamelijk letsel) van [zoon] aanwezig was. Naar vaste jurisprudentie kan van voorwaardelijk opzet alleen sprake zijn indien (i) zijn gedragingen de aanmerkelijke kans op een zodanig gevolg in het leven hebben geroepen en (ii) hij die kans willens en wetens heeft aanvaard.18 Dat er een aanmerkelijke kans bestond op het overlijden van [zoon] is hierboven reeds aangegeven.
Verdachte wist, naar hij ter terechtzitting heeft verklaard, voor 26 juni 2009 van het gevaar dat een baby liep als het krachtig heen en weer wordt geschud (“Ik had wel eens gehoord van het ‘shaken baby syndrome’. Ik wist dat een kind dat niet kan hebben.”). Tegenover de politie heeft hij verklaard dat hij in de nacht na het schudincident op 26 juni 2009 bij zijn zoontje is gaan kijken omdat hij bang was dat hij [zoon] met het schudden iets had aangedaan en dat hij opluchting voelde toen [zoon] bij kennis bleek.19 Ter terechtzitting heeft hij bevestigd dat hij op dat moment bang was dat [zoon] dood zou zijn.20 Verdachte wist dat [zoon] enkele dagen later ten gevolge van zijn handelen met ernstig letsel moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Op 18 juli 2009 moet hij zich dus nog meer dan op 26 juni 2009 bewust zijn geweest van het grote gevaar dat [zoon] liep toen hij hem krachtig heen en weer schudde. Ondanks deze wetenschap heeft verdachte beide keren zijn nog geen half jaar oude zoontje [zoon] krachtig heen en weer geschud. Hij deed dit bewust en hij heeft aldus handelend beide keren klaarblijkelijk de kans op een fatale afloop bewust aanvaard.
De conclusie moet dan ook zijn dat verdachte zowel op 26 juni 2009 als op 18 juli 2009 zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
3.4 De bewezenverklaring
hij op 26 juni 2009 en 18 juli 2009 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoon [zoon], welke nog geen half jaar oud was, van het leven te beroven, hem opzettelijk krachtig heeft beetgepakt en krachtig door elkaar heeft geschud of hem opzettelijk krachtig heen en weer heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid zou kunnen uitsluiten. Met de door de psycholoog en psychiater vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte zal in de strafmaat rekening worden gehouden.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht tot oplegging van een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest en in het kader van het voorwaardelijke deel als bijzondere voorwaarde op te leggen dat haar cliënt zich houdt aan aanwijzigen van de reclassering, opdat toegezien kan worden dat hij de noodzakelijke behandelprogramma’s afrondt. Voorts heeft de raadsvrouw naar aanleiding van de geëiste duur van de proeftijd erop gewezen dat de proeftijd bij een gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde straf met als bijzondere voorwaarde één of meer gedragsvoorwaarden conform artikel 14b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht maximaal drie jaar kan bedragen. Alleen in uitzonderingsgevallen, namelijk wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen, kan een proeftijd van ten hoogste tien jaar worden opgelegd. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat uit de deskundigenrapporten niet blijkt dat van een dergelijke uitzonderingssituatie bij haar cliënt sprake is, waardoor een proeftijd van meer dan drie jaar niet kan worden opgelegd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag op zijn zoon [zoon] van nog geen half jaar oud, waardoor deze tot twee maal toe met ‘shaken baby syndrome’ is opgenomen geweest in het ziekenhuis. Verdachte heeft hem daarbij telkens op een zodanige manier krachtig vastgepakt en heen en weer geschud, dat zijn zoon als gevolg hiervan ernstig lichamelijk hersenletsel heeft opgelopen.
Feiten als het onderhavige roepen in de samenleving gevoelens van geschoktheid en onbegrip op. Strafbare feiten van een dergelijke ernst rechtvaardigen, in beginsel, een gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank neemt verdachte bovendien ernstig kwalijk dat hij, terwijl hij wist dat zijn zoontje als gevolg van zijn handelen op 26 juni 2009 ernstige lichamelijke klachten vertoonde en opgenomen moest worden op de kinderintensive-care in het ziekenhuis, niets gezegd heeft over de ware toedracht en achtergrond van deze klachten en zijn aandeel in het ontstaan daarvan. Kennelijk stond zijn onvermogen om dat te uiten en zijn schuldbesef eraan in de weg dat bij zijn zoontje de juiste diagnose werd gesteld en dat zijn zoontje een passende behandeling zou krijgen. Voorts heeft de verdachte, goed wetende wat de ernstige gevolgen waren geweest van zijn eerdere geweldshandelingen, op 18 juli 2009 wederom vergelijkbaar geweld gepleegd tegen zijn zoontje, als gevolg waarvan deze in een klinische noodtoestand in het ziekenhuis moest worden opgenomen en behandeld. Pas toen de verdachte na een gesprek met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de dreiging van uithuisplaatsing van zijn zoontje echt niet anders meer kon, heeft hij opgebiecht wat hij op 26 juni 2009 had gedaan.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 september 2009, niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van drs. T. Thomassen, psychiater, d.d. 29 december 2009, en het aanvullende rapport van bovengenoemde, d.d. 8 juni 2010, onder meer inhoudende –zakelijk weergegeven-:
“Samenvattend is er bij betrokkene sprake van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Gezien de causale relatie tussen deze stoornis en de tenlastegelegde feiten zoals door betrokkene weegegeven is hij vanuit psychiatrisch oogpunt verminderd toerekeningsvatbaar voor de tenlastegelegde feiten indien bewezen. Het delictrecidive risico wordt zonder behandeling als verhoogd ingeschat. Een ambulant behandelprogramma bij De Waag als bijzondere voorwaarde in het kader van een substantieel voorwaardelijk strafdeel is het meest aangewezen indien dit vanuit juridisch oogpunt haalbaar is. Daarnaast is het van belang dat gedurende het behandeltraject het AMK of Bureau Jeugdzorg betrokken blijft bij de gezinssituatie. Gezien de motivatie van betrokkene om behandeling te volgen en de betrokkenheid van Jeugdzorg werd in eerste instantie een separaat verplicht reclasseringscontact door de rapporteur niet als aanvullend gezien. Na overleg met de reclassering en de mederapporteur kan toch overwogen worden een verplicht reclasseringscontact op te leggen om het behandeltraject nadrukkelijk te kunnen volgen. Gezien de motivatie van betrokkene, hetgeen hij vertelt over zijn toekomstplannen en de geconstateerde pathologie is het de inschatting van de rapporteur dat betrokkene voldoende mee zal werken aan zijn toekomstige behandeltraject.”
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van dr. R. Bullens, psycholoog, d.d. 8 januari 2010, en het aanvullende rapport van bovengenoemde, d.d. 7 juni 2010, onder meer inhoudende –zakelijk weergegeven-:
“Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten een (reactieve) depressie. Voorts kampt hij met een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Ten aanzien van wat betrokkene erkent te hebben gedaan ten aanzien van [zoon] dient betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te worden aangemerkt. Met betrekking tot de gewenste straf-/behandelmodaliteit: betrokkene wordt gekenmerkt door een zeer grote lijdensdruk. Hij kent veel schuldgevoelens over het ernstige letsel dat hij zijn zoontje [zoon] heeft toegebracht. In de rapportage d.d. 8 januari 2010 is voor betrokkene een ambulante behandeling bij De Waag geadviseerd. Betrokkene wil zelf ook graag deze behandeling: hij is bereid alle behandeling te accepteren die hem zal worden opgelegd. Verwacht wordt (gelet ook op de beschreven ontwijkende persoonlijkheidsstructuur van betrokkene) dat hij daar goed aan zal meewerken. Om die reden wordt de meerwaarde van bijvoorbeeld TBS met voorwaarden niet gezien. Overwogen kan worden om de geïndiceerde ambulante behandeling te laten plaatsvinden binnen het kader van een zo langdurig mogelijk reclasseringstoezicht.”
De rechtbank kan zich in de conclusie van de beide rapporteurs ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte vinden en zij maakt deze tot de hare.
Voorts deelt de rechtbank de conclusie van de rapporteurs dat een langdurige intensieve behandeling nodig is om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank volgt de rapporteurs ook in hun aanbeveling deze noodzakelijke behandeling te doen plaats vinden in het kader van een aan verdachte op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf. Daaraan verbindt zij de bijzondere voorwaarden genoemd in het maatregelrapport, d.d. 3 juni 2010, met uitzondering van de verplichting dat verdachte in het kader van zijn behandeling medicatie eventueel dient in te nemen. Medicatie is op dit moment niet geïndiceerd. Indien tijdens de behandeling blijkt dat medicatie noodzakelijk is voor een succesvolle behandeling, kan de officier van justitie uiteraard op grond van het bepaalde in artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht vorderen dat een zodanige voorwaarde alsnog aan verdachte wordt opgelegd.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat aan de op te leggen voorwaardelijke straf een lange proeftijd wordt verbonden, waardoor de noodzakelijke langdurige en intensieve behandeling en begeleiding van verdachte, een onmiskenbaar dwingend karakter heeft. Mocht blijken dat verdachte binnen afzienbare, kortere, termijn goed kan functioneren zonder verdere behandeling en begeleiding dan staat niets eraan in de weg deze proeftijd geen verdere gedragskundige inhoud meer te geven.
De rechtbank acht het van doorslaggevend belang in deze dat verdachte heeft aangegeven en inzicht heeft getoond dat hij behandeling nodig heeft en dat hij aan alle aan hem op te leggen behandelingen mee zal werken.
Alles overwegende acht de rechtbank de na te melden deels onvoorwaardelijk, deels voorwaardelijke straf passend, waarbij de rechtbank niet uit het oog heeft verloren dat van verdachte nog geruime tijd na zijn detentie zeer veel zal worden verlangd en dat hij opnieuw, samen met zijn vrouw, invulling zal moeten leren geven aan zijn gewijzigde gezinsleven en zijn rol als vader.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
POGING TOT DOODSLAG, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 (vijf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 5 (vijf) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich onder behandeling stelt van De Waag te Leiden en dat hij zich houdt aan het behandelplan;
- dat veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering en zich begeleidbaar en controleerbaar opstelt;
- dat veroordeelde te allen tijde wanneer hij contact heeft met zijn zoon onder toezicht is van een volwassen persoon die verantwoordelijk is voor dit kind volgens de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg;
- dat veroordeelde toestemming geeft voor informatie-uitwisseling met politie Hollands Midden betreffende het politieconvenant;
- dat veroordeelde toestemming geeft aan de reclassering om hem thuis te komen bezoeken en om informatie te verstrekken aan/op te vragen bij die personen en instellingen die voor de uitvoering van het toezicht van belang kunnen zijn;
- dat veroordeelde niet zal verhuizen zonder vooraf toestemming te hebben verkregen van de reclassering;
- dat veroordeelde de intensiteit en kwantiteit van zijn daginvulling doseert en dat hij aanwijzingen van de reclassering accepteert indien de intensiteit en kwantiteit niet meer in evenwicht is met zijn draagkracht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mr. A.S.I. van Delden, rechter,
en mr. E.E. Schotte, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Dongen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met bijlagen van de politie Hollands Midden, dossiernummer 2009232573-1, doorlopend genummerd van pagina 1 t/m 150.
2 Medische informatie huisarts, p. 116
3 Medische informatie , p. 42
4 Medische informatie Leids Universitair Medisch Centrum, p. 148
5 Medische informatie, p. 42
6 Medische informatie consultatiebureau, p. 121 en 124
7 Medische informatie, p. 42
8 Medische informatie gevoegd bij het verzoek raadsonderzoek, p. 38.
9 Proces-verbaal van aangifte, p. 21 e.v.
10 Proces-verbaal van bevindingen, p. 50
11 Verhoor van verdachte, p. 60
12 Verhoor van getuige [getuige], p. 91
13 Verhoor van verdachte, p. 60
14 Verhoor van verdachte, p. 61
15 Verhoor van verdachte, p. 74 en p. 81
16 Verhoor van verdachte, p. 100
17 Verklaring getuige-deskundige dr. Bilo ter terechtzitting op 29 maart 2010
18 HR 24 februari 2004, LJN: AO1498 en HR 23 maart 2003, NJ 2003, 552
19 Verhoor van verdachte, p. 61
20 Verhoor van verdachte ter terechtzitting op 29 maart 2010