ECLI:NL:RBSGR:2010:BM7181

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/757269-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige straatroven en diefstal met geweld in 's-Gravenhage

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in een korte periode schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewelddadige straatroven en een diefstal. De verdachte heeft in totaal vier straatroven gepleegd, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij binnen korte tijd na het ondergaan van zijn straf opnieuw in de fout is gegaan. De verdachte heeft de feiten ten stelligste ontkend en heeft niet meegewerkt aan een psychologisch onderzoek, waardoor de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in zijn geestelijke gesteldheid. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank heeft een zwaardere straf van acht jaar opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de hoge kans op recidive. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte als een gevaar voor de maatschappij beschouwd en heeft besloten om hem voor een langere periode van de straat te houden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/757269-10
Datum uitspraak: 9 juni 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 mei 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. F.P. Holthuis, advocaat te ‘s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Houtrustweg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle) met fietstassen en/of een tas (die in de fietstassen zat) met inhoud (onder andere een dameshorloge en/of een mobiele telefoon, merk Nokia), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- duwen van die [A] terwijl zij op de fiets zat, waardoor en/of waarna zij van haar fiets viel en op de grond terecht kwam en/of
- nadat die [A] was opgestaan, haar bij de arm pakken en/of
- vervolgens met de vuist met kracht op/tegen de schouder, althans het lichaam stompen/slaan, waardoor en/of waarna die [A] (wederom) op de grond viel en/of
- die [A] de woorden toegevoegen: "Pas op, of ik schiet je door je kop", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Reinkenstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een handtas met inhoud (onder andere een envelop), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het met kracht slaan op/tegen het gezicht van die [B] (waardoor en/of waarna zij met haar hoofd op het trottoir viel en/of zij korte tijd buiten bewustzijn is geweest);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te 's-Gravenhage, op de openbare weg, de Laan van Meerdervoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Ranger Opoe) en/of een handtas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- slaan op/tegen het hoofd en/of de nek (waardoor die [C] van haar fiets viel) en/of
- (vervolgens) meermalen met kracht stompen tegen/in het gezicht en/of hoofd en/of
- trekken aan die fiets;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 9 februari 2010 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Laan van Meerdervoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Batavus) met fietstassen en/of een tas (die in die fietstassen zat) met inhoud (onder andere een portemonnee en/of een mobiele telefoon, merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [D], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het stompen/slaan tegen het gezicht (waardoor en/of waarna die [D] van haar fiets viel);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk een NS-kaart op naam van [D], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Nokia) en/of een portemonnee met inhoud (onder andere een bankpas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk een mobiele telefoon, merk Nokia en/of een ING-bankpas op naam van [E], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e)
goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 februari 2010 te ’s-Gravenhage drie gewelddadige straatroven heeft gepleegd (feit 1 tot en met 3). Voorts wordt verdachte ervan verdacht dat hij op 9 februari 2010 te ’s-Gravenhage een soortgelijke straatroof heeft gepleegd. Subsidiair wordt verdachte ten laste gelegd dat hij een NS-kaart heeft verduisterd (feit 4). Ten slotte wordt verdachte ervan verdacht dat hij op 14 februari 2010 te ’s-Gravenhage een mobiele telefoon en een portemonnee met daarin onder meer een bankpas heeft gestolen. Subsidiair wordt aan verdachte verduistering van deze mobiele telefoon en bankpas ten laste gelegd (feit 5).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Met betrekking tot feit 4 primair heeft de raadsman aangevoerd dat in het dossier – mede gelet op het feit dat tussen de aangeefsters enerzijds en verdachte anderzijds geen spiegelconfrontatie heeft plaatsgevonden – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Nu er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de ten laste gelegde feiten door één en dezelfde dader zijn gepleegd, dient verdachte van alle feiten te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder 4 subsidiair en 5 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de bedoeling had om zich deze goederen toe te eigenen. Hij wilde de goederen naar het politiebureau brengen, maar werd voordat hij naar het politiebureau kon gaan, al aangehouden door de politie.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van het volgende.1
Feit 1
Op 14 februari 2010 heeft [A] aangifte gedaan van diefstal met geweld. In het proces-verbaal van aangifte is het volgende gerelateerd. Op 14 februari 2010 omstreeks 6.40 uur fietste [A] op het fietspad op de Houtrustweg te ’s-Gravenhage. Ineens zag zij uit het niets een man naast haar fietsen. Zij zag dat deze man haar rechts inhaalde. Zij zag dat de man haar met zijn arm een duw gaf tegen haar rechterschouder. Door de duw viel [A] met haar fiets op de grond. Zij voelde een harde klap en pijn aan haar knie door de val. Plotseling zag zij dat de man die haar een duw gaf, boven haar stond. Zij zag dat de man haar fiets pakte en weg wilde fietsen. [A] stond op en wilde haar tas uit de fietstas pakken, maar zij kreeg daar niet de gelegenheid toe. De man pakte haar bij haar arm en gaf haar met veel kracht een harde stomp met zijn vuist tegen haar linkerschouder. [A] viel wederom hard op de grond op haar linkerbeen. Zij probeerde op te staan. De man stond toen met zijn gezicht bijna tegen haar gezicht aan en zei: “Pas op, of ik schiet je door je kop”. De man stond met zijn beide handen in zijn zakken. Zij zag dat de man haar fiets van het merk Gazelle pakte en weg reed in de richting van de Ieplaan. De man had een Antilliaans uiterlijk, donkere huidskleur, ongeveer 1.80 meter lang en hij droeg een driekwart jas met een capuchon en een bontkraag. Aan haar fiets zaten twee zilver/paarsachtige fietstassen. Op het stuur zat een kinderzitje. In één van de fietstassen zat haar handtas met onder andere een dameshorloge en een mobiele telefoon van het merk Nokia.2
Verdachte werd omstreeks 7.15 uur door verbalisanten op de Pijnboomstraat te ’s-Gravenhage, komend vanaf de Morsestraat (de rechtbank merkt op: dit is in de omgeving van de plaats op de Houtrustweg waar het feit plaats vond en van de woonplaats van verdachte) aangehouden. Hij voldeed aan het door [A] opgegeven signalement en hij reed op een damesfiets van het merk Gazelle met twee lichtpaarse fietstassen en een kinderzitje bevestigd aan het stuur. In zijn jas werden een mobiele telefoon, een NS-kaart op naam van [A] en een dameshorloge aangetroffen.3 Na het tonen van de fiets, de mobiele telefoon en het dameshorloge aan [A], herkende [A] deze goederen als haar eigendom.4
Verdachte heeft ontkend [A] te hebben beroofd. Hij heeft verklaard dat hij de fiets waarop hij reed toen hij werd aangehouden, op 14 februari 2010 rond 6.15 uur op het Hobbemaplein te ’s Gravenhage voor € 25,- heeft gekocht van een junk.5 In de fietstassen van deze fiets zaten de andere goederen van [A] die bij verdachte zijn aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte dat hij de fiets om 6.15 uur in de omgeving van het Hobbemaplein heeft gekocht ongeloofwaardig. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen staat immers vast dat [A] pas rond 6.40 uur is beroofd6 en dat de politie de melding van de beroving rond 6.45 uur7 heeft binnengekregen. Het is gelet hierop onmogelijk dat verdachte de fiets van [A] rond 6.15 uur op het Hobbemaplein heeft gekocht van een junk. Verdachte heeft met betrekking tot deze hem zeer belastende omstandigheden geen redelijke uitleg gegeven.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de persoon is geweest die op 14 februari 2010 aangeefster [A] heeft beroofd. De rechtbank acht het uitgesloten dat – mede gelet op het korte tijdbestek tussen de beroving van [A] en de aanhouding van verdachte, en op het door [A] opgegeven signalement van de verdachte – een ander persoon dan verdachte deze beroving heeft gepleegd. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
[B] heeft op 14 februari 2010 aangifte gedaan van straatroof. Op 14 februari 2010 omstreeks 6.15 uur liep [B] op de Laan van Meerdervoort te ’s-Gravenhage de Reinkenstraat in. Zij zag dat een negroïde man haar tegemoet kwam lopen. De man was ongeveer 25 jaar oud, 1.80 meter lang en had een capuchon over zijn hoofd. Hij droeg een zwarte halflange jas en een donkere broek.
[B] heeft verklaard dat zij, toen de man haar passeerde, direct een harde klap op de linkerzijde van haar gezicht voelde. Zij viel met haar achterhoofd op het trottoir. [B] heeft verklaard dat zij haar bewustzijn voor korte tijd verloor. Toen zij weer wakker werd, zag zij dat haar handtas was weggenomen. In haar handtas zaten diverse goederen, waaronder een enveloppe met een brief van de BankGiro Loterij geadresseerd aan [F], [adres].8 Tijdens de fouillering van verdachte werd een enveloppe geadresseerd aan [F], [adres] aangetroffen.9 Deze enveloppe wordt door [B] herkend. Zij herkent ook haar handschrift op de enveloppe. Zij had namelijk “Retour, naam is onbekend op dit adres” op de enveloppe geschreven.10
Met betrekking tot deze enveloppe heeft verdachte verklaard dat deze enveloppe in de fietstassen zat van de fiets die hij rond 6.15 uur had gekocht van een junk op het Hobbemaplein te ’s Gravenhage.11 Zoals reeds eerder door de rechtbank overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij die fiets om 6.15 uur op het Hobbemaplein gekocht heeft ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt dat het door [B] opgegeven signalement van de verdachte overeenkomt met het signalement van verdachte en van de persoon die aangeefster [A] heeft beroofd. Voorts zat er slechts ongeveer een half uur tussen de berovingen van [B] en van [A] en liggen de plaatsen waar deze twee berovingen hebben plaatsgevonden, slechts ongeveer één kilometer van elkaar vandaan met daartussen de kamer van verdachte. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte degene moet zijn geweest die [B] heeft beroofd.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3, 4 en 5 (bij doorzoeking aangetroffen goederen)
Na de aanhouding van verdachte heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in zijn kamer aan de [adres] te ’s-Gravenhage. Daar werden diverse mobiele telefoons, een sleutelbos, een rijbewijs op naam van [C], een ING bankpas op naam van [E] en een NS-kaart op naam van [D] aangetroffen.12 Eén van de aangetroffen telefoons bleek van [C] te zijn. Een andere telefoon bleek van [E] te zijn.13 Met betrekking tot deze goederen heeft verdachte verklaard dat hij deze goederen bij de ABN Amro bank op de Laan van Meerdervoort in een plastic tas had gevonden, toen hij naar huis fietste van het café waar hij de fiets van een junk had gekocht. Hij heeft deze goederen vervolgens thuis bewaard om ze de volgende dag naar de politie te brengen. Vervolgens is hij rond 7.00 uur weer naar buiten gegaan, omdat hij met zijn vriendin had afgesproken. Korte tijd later is verdachte aangehouden.14 Na onderzoek bleken de aangetroffen goederen te zijn weggenomen bij eerdere straatroven of een diefstal.
De verklaring van verdachte over hoe hij aan de fiets van [A] is gekomen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank acht voorts onaannemelijk dat verdachte de bovengenoemde goederen die in zijn woning werden aangetroffen, heeft gevonden bij de ABN Amro bank op de Laan van Meerdervoort, terwijl hij vanuit het café waar hij de fiets van [A] heeft gekocht van een junk, naar huis fietste.
Feit 3
Op 14 februari 2010 heeft [C] aangifte gedaan van straatroof. In haar aangifte verklaart zij dat zij op 14 februari 2010 omstreeks 2.30 uur fietste op het fietspad van de Laan van Meerdervoort te ’s-Gravenhage. Op het stuk tussen de Archimedesstraat en de Beeklaan zag zij een man op het trottoir lopen. [C] heeft verklaard dat zij op het moment dat zij in zijn buurt was, opeens een klap aan de achterzijde van haar lichaam ter hoogte van haar hoofd en haar nek voelde. Hierdoor viel zij van haar fiets op een geparkeerde auto. Zij lag vervolgens op de grond met de fiets bovenop haar. Zij voelde dat zij een aantal keren in haar gezicht en op haar hoofd werd geslagen. Zij zag dat een man boven haar stond en dat hij met een hand aan haar fiets trok. Met zijn rechtervuist sloeg hij haar in haar gezicht. Toen zag zij dat de man met haar fiets van het merk Ranger Opoe wegging. De man had ook haar handtas met daarin onder andere haar rijbewijs en huissleutels weggenomen. [C] voelde dat er bloed over haar gezicht liep. Ook haar kleding zat onder het bloed. [C] omschrijft de man als volgt: negroïde man, ongeveer 1.90 meter lang, slungelig postuur en gekleed in een spijkerbroek en een jack.15
De bij de doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen sleutels zijn de sleutels van de woning van aangeefster [C].16 In de woning van verdachte werd tevens het rijbewijs van [C] aangetroffen. Op de jas die verdachte aan had tijdens zijn aanhouding werden op de rechtermouw, het rechtervoorpand net boven de jaszak en op de linkerjaszak bloedsporen aangetroffen.17
Het NFI heeft een DNA-onderzoek verricht. De daarbij verkregen profielen van het DNA in de bloedmonsters van de jas van verdachte zijn met elkaar en met de DNA-profielen van het slachtoffer [C] en de verdachte vergeleken. Uit het onderzoek blijkt dat het celmateriaal van twee van de drie onderzochte bloedmonsters met grote waarschijnlijkheid afkomstig zijn van het slachtoffer [C]. De berekende frequentie van het DNA-profiel, dat wil zeggen de kans dat het bloedspoor afkomstig is van een ander persoon dan [C] is kleiner dan één op de één miljard.18 Verdachte heeft ter terechtzitting niet kunnen verklaren hoe het mogelijk is dat er bloed van aangeefster [C] op zijn jas is aangetroffen.19
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
[D] heeft op 9 februari 2010 aangifte gedaan van diefstal met geweld.
Op 9 februari 2010 omstreeks 22.35 uur fietste [D] op de Laan van Meerdervoort te ’s-Gravenhage. Ter hoogte van nummer 269 voelde zij dat een voor haar onbekende man met zijn vuist een stomp naast haar rechteroog gaf. Hierdoor is [D] van haar fiets op haar rechterelleboog en heup gevallen. Zij zag dat de man die haar de klap had gegeven, haar fiets pakte. Zij zag dat de man met haar fiets, merk Batavus, wegreed. Aan haar fiets zaten aan beide zijden fietstassen. In één van de fietstassen zat haar handtas. In haar handtas zaten haar portemonnee, met daarin onder andere haar NS-kaart en haar mobiele telefoon van het merk Samsung. Zij omschrijft de onbekende man als volgt: ongeveer 1.80 cm lang, donkere huidskleur, mogelijk Antilliaans, kort donker kroezig haar, tenger postuur. Hij droeg een donkere wijde jas met capuchon en een donkere stoffen broek.20
Op de plaats van de beroving van aangeefster [A] (feit 1), is een fiets achtergelaten. Deze fiets werd in beslag genomen en onderzocht.21 Na onderzoek is gebleken dat deze fiets de weggenomen fiets van aangeefster [D] is.22 Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat verdachte niet alleen in het bezit was van de NS-kaart van [D], maar verdachte op 14 februari 2010 voorts in het bezit was van de fiets van [D]. [D] heeft deze fiets en de in de woning van verdachte aangetroffen NS-kaart herkend als haar eigendom.23
Het signalement van verdachte komt in hoge mate overeen met het door [D] opgegeven signalement en met het signalement van de persoon die [A], [B] en [C] heeft beroofd. Voorts is dit feit gepleegd in dezelfde omgeving als de andere berovingen. Mede gelet hierop en gelet op de onaannemelijke verklaring van verdachte over hoe hij aan de NS-kaart van [D] is gekomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de persoon moet zijn geweest die [D] heeft beroofd. De rechtbank acht ook het onder 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
[E] heeft op 23 maart 2010 aangifte gedaan van diefstal van haar mobiele telefoon en portemonnee.
Op 14 februari 2010 omstreeks 1.00 uur was [E] aanwezig in een café op de Weimarstraat te ’s-Gravenhage. Zij hing haar jas op nabij de ingang aan de muur. In haar jas zaten haar portemonnee met inhoud en haar mobiele telefoon van het merk Nokia. Toen aangeefster rond 2.00 uur weer wegging uit het café, merkte zij dat haar portemonnee met inhoud en haar mobiele telefoon waren weggenomen uit haar jas. In haar portemonnee zat ongeveer 70 euro en haar ING-bankpas.24 Oomen heeft de telefoon en de ING-bankpas die in de woning van verdachte werden aangetroffen, als haar eigendom herkend.25
Bij de beoordeling van dit feit overweegt de rechtbank dat het café waar de diefstal heeft plaatsgevonden, niet ver van de kamer van verdachte en van de plek waar de overige op dezelfde dag gepleegde berovingen hebben plaatsgevonden, ligt. De weggenomen goederen zijn ook korte tijd na de diefstal in de woning van verdachte aangetroffen. Gelet hierop en gelet op de onaannemelijke verklaring van verdachte over hoe hij aan deze goederen is gekomen, acht de rechtbank het onder 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht met betrekking tot verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 14 februari 2010 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Houtrustweg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle) met fietstassen en een tas (die in de fietstassen zat) met inhoud (onder andere een dameshorloge en een mobiele telefoon, merk Nokia), toebehorende aan [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- duwen van die [A] terwijl zij op de fiets zat, waardoor en waarna zij van haar fiets viel en op de grond terecht kwam en
- nadat die [A] was opgestaan, haar bij de arm pakken en
- vervolgens met de vuist met kracht tegen de schouder slaan, waardoor en waarna die [A] (wederom) op de grond viel en
- die [A] de woorden toevoegen: "Pas op, of ik schiet je door je kop";
2.
hij op 14 februari 2010 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Reinkenstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas met inhoud (onder andere een envelop), toebehorende aan [B], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken ,
welk geweld bestond uit het met kracht slaan op het gezicht van die [B] (waardoor en waarna zij met haar hoofd op het trottoir viel en zij korte tijd buiten bewustzijn is geweest);
3.
hij op 14 februari 2010 te 's-Gravenhage, op de openbare weg, de Laan van Meerdervoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Ranger Opoe) en een handtas met inhoud, toebehorende aan [C], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het
- slaan op/tegen het hoofd en de nek (waardoor die [C] van haar fiets viel) en
- (vervolgens) meermalen met kracht stompen tegen/in het gezicht en hoofd en
- trekken aan die fiets;
4.
hij op 9 februari 2010 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Laan van Meerdervoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Batavus) met fietstassen en een tas (die in die fietstassen zat) met inhoud (onder andere een portemonnee en een mobiele telefoon, merk Samsung), toebehorende aan [D], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [D], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het stompen/slaan tegen het gezicht (waardoor en waarna die [D] van haar fiets viel);
5.
hij op 14 februari 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Nokia) en een portemonnee met inhoud (onder andere een bankpas), toebehorende aan [E]
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten aannemelijk zijn geworden.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan door de officier van justitie geëist en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook al heeft de reclassering negatief geadviseerd over een begeleiding van verdachte. Volgens de raadsman is verdachte zeer gemotiveerd om aan zijn toekomst en aan zijn problemen te werken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een korte periode op de openbare weg schuldig gemaakt aan een viertal gewelddadige straatroven. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal.
Door dergelijk handelen heeft hij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van de slachtoffers in het bijzonder aangetast. Verdachte is geheel voorbijgegaan aan de psychische gevolgen die zijn handelwijze voor zijn slachtoffers zal hebben gehad. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen daarvan veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Bovendien worden door dergelijke feiten de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt. Straatroven zijn ergerlijke feiten en op dergelijke ernstige feiten kan niet anders worden gereageerd met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 15 februari 2010 is verdachte reeds verschillende malen voor soortgelijke feiten veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Palier, forensische & intensieve zorg, van 3 mei 2010.
In dit rapport wordt verwezen naar eerdere rapportages betreffende verdachte uit 2006 waaruit blijkt dat verdachte een IQ van 72 heeft. Buiten dit was hij niet lijdende aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachte werd destijds licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege een gebrekkige interne structuur, beperkte vaardigheden en een gebrek aan copingsstrategieën. Een intensieve behandeling en begeleiding in het kader van een bijzondere voorwaarde werd toentertijd geadviseerd. Omdat verdachte in het kader van de onderhavige strafzaak niet heeft willen meewerken aan een onderzoek door een psycholoog en een psychiater, zijn er geen actuele gegevens op het gebied van zijn psychische gezondheid beschikbaar.26
De rapporteur ziet thans de praktische problemen, het middelenmisbruik, het intelligentieniveau en de beperkte (oplossings)vaardigheden van verdachte als criminogene factoren. In het verleden is door de reclassering getracht hierop in te zetten, maar doordat verdachte telkens recidiveerde heeft dit niet tot enig resultaat geleid. Het door de reclassering opgestelde plan van aanpak kon daardoor steeds niet uitgevoerd worden.
Door de weigerachtige houding van verdachte met betrekking tot het verlenen van medewerking aan een psychologisch en een psychiatrisch onderzoek, zijn thans geen actuele diagnostische gegevens en informatie over de mate van toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten beschikbaar. Ook kon daardoor geen plan van aanpak opgesteld worden. De rapporteur wilde de mogelijkheid van een strikter toezichtskader onderzoeken, omdat reclasseringstoezicht in het verleden niet tot het verminderen van recidive heeft geleid. De rapporteur adviseert de rechtbank om de zaak aan te houden en verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te plaatsen.
De rapporteur is ter terechtzitting als getuige-deskundige gehoord.
De rapporteur heeft bevestigd dat zij plaatsing in het PBC heeft geadviseerd om te onderzoeken welk strikter kader voor het toezicht op verdachte noodzakelijk is. Dat is thans de enige mogelijkheid, omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan een psychiatrisch en een psychologisch onderzoek. Actuele essentiële gegevens zijn derhalve niet beschikbaar zodat de rapporteur geen plan van aanpak kan opstellen. Het opstellen van een plan van aanpak op basis van de gegevens uit de rapportages uit 2006 acht zij onverantwoord. Desgevraagd heeft de rapporteur ter zitting aangegeven dat – hoewel verdachte ontkent en het PBC derhalve geen uitspraak zal doen over de geestelijke gesteldheid van verdachte – het PBC wel nadere informatie over verdachte kan verschaffen op grond van een diepgaand milieuonderzoek.
De rechtbank zal het advies van de rapporteur niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft een plaatsing in het PBC ter observatie van verdachte geen meerwaarde, nu het PBC geen uitspraak zal doen omtrent de geestelijke gesteldheid van verdachte en omtrent de mate waarin de feiten verdachte kunnen worden toegerekend. Voorts heeft verdachte desgevraagd ter zitting verklaard op geen enkele wijze medewerking te zullen verlenen aan een onderzoek door het PBC. Met betrekking tot het door de rapporteur voorgestelde milieuonderzoek overweegt de rechtbank dat zij zich voldoende geïnformeerd acht omtrent de achtergrond van verdachte.
De rechtbank zal ook het verzoek van de raadsman om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen niet volgen. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte in het verleden al vele malen reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling opgelegd heeft gekregen. Dit heeft echter nimmer tot enig resultaat geleid, omdat verdachte zich telkens gedurende de toezichtperiode heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het toezicht kon daardoor telkens niet voortgezet worden. De reclassering ziet thans geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden en om een plan van aanpak op te stellen. De rechtbank acht een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook de enige passende sanctie.
Met betrekking tot de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf overweegt de rechtbank het navolgende. De ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden komen onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onder andere vier straatroven, waarbij hij op een grove wijze geweld heeft gebruikt tegen de slachtoffers. Nietsvermoedende fietsers en een voetganger werden op straat door verdachte op gewelddadige wijze neergeslagen en beroofd. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij rijdende fietsers door hen te duwen of te slaan ten val heeft gebracht, waardoor zij hard op straat terecht zijn gekomen en verwondingen hebben opgelopen. Dat de slachtoffers geen zwaar of zelfs dodelijk letsel hebben opgelopen is slechts een gelukkige omstandigheid te noemen die zeker niet aan verdachte te danken is. De rechtbank kwalificeert het door verdachte gebruikte geweld als grof geweld.
De rechtbank neemt voorts in overweging dat verdachte voor zijn jonge leeftijd een uitgebreid en zorgwekkend strafblad heeft. Zo is verdachte reeds diverse malen veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen voor soortgelijke feiten. Verdachte werd onder andere op 6 februari 2007 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden voor een straatroof. Op 14 december 2007 werd hij wederom veroordeeld voor een straatroof, dit maal tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Vervolgens is hij op 10 oktober 2008 voor weer een straatroof veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voorts zijn er nog enkele oudere veroordelingen tot gevangenisstraffen, waaronder een veroordeling voor drie straatroven in 2004, een veroordeling wegens een straatroof in 2005 en een veroordeling wegens een poging tot zware mishandeling en zware mishandeling in 2006. Hieruit blijkt dat verdachte zich structureel schuldig maakt aan soortgelijke feiten. Uit zijn (talrijke) eerdere veroordelingen heeft hij kennelijk geen lering getrokken. Integendeel, verdachte pleegt binnen een korte periode na het ondergaan van zijn straf direct weer soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank acht de kans op recidive dan ook uitermate hoog. Verdachte heeft ook niet willen meewerken aan een onderzoek door een psycholoog of een psychiater. Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten ten stelligste ontkend. De rechtbank heeft hierdoor geen zicht kunnen krijgen op de geestelijke gesteldheid van verdachte.
Gelet op de vorenstaande omstandigheden acht de rechtbank het noodzakelijk om de maatschappij voor een langere periode te beschermen tegen verdachte.
Het is op deze gronden dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank acht na te melden straf passend en geboden.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [A], [D] en [E].
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van:
- een bedrag groot € 550,-, subsidiair 11 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
- een bedrag groot € 1.726,27, subsidiair 27 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [D];
- een bedrag groot € 369,-, subsidiair 7 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [E].
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet ontvankelijkheid van de vorderingen van de benadeelde partijen bepleit, indien de rechtbank tot een vrijspraak van de ten laste gelegde feiten komt. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten komt, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [A]
A, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 550,-.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post eigen risico verzekering, van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 450,- toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 550,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 februari 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 550,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
De vordering van de benadeelde partij [D]
[D], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.726,27.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post materiële schade, van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 4 primair bewezenverklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 350,- toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.726,27,-. .
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 9 februari 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.726,27,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [D].
De vordering van de benadeelde partij [E]
[E], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 369,-.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 5 primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 februari 2010 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 369,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [E].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 57, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
ten aanzien van feit 3 en 4 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 5 primair:
diefstal
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de benadeelde partij [A]:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 550,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 550,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de benadeelde partij [D]:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [D], een bedrag van € 1.726,27, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
9 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.726,27, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [D];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de benadeelde partij [E]:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [E], een bedrag van € 369,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 369,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [E];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs R.A.C. van Rossum, voorzitter,
C.H.M. Royakkers en E.E. Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010.
1 Waar hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit de pagina’s van ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van politie Haaglanden, van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1524 2010033919-1 (genummerd pagina’s 1 t/m 228), alsmede van de geschriften die als bijlagen bij dit proces-verbaal zijn opgenomen.
2 Proces-verbaal aangifte van [A], p. 21-23
3 Proces-verbaal aanhouding, p. 10-11, proces-verbaal van bevindingen, p. 177 en foto met onderschrift, p. 181
4 Proces-verbaal aangifte van [A], p. 23. De rechtbank merkt op dat in dit proces-verbaal niet uitdrukkelijk door de verbalisant is aangegeven, dat de aan [A] getoonde goederen, de goederen betreffen die bij verdachte werden aangetroffen. Gelet op de context van dit proces-verbaal en van de overige stukken in het dossier gaat de rechtbank wel hiervan uit. Dit geldt ook voor de overige herkenningen van goederen door de andere aangeefsters in de andere processen-verbaal.
5 Eigen verklaring ter terechtzitting
6 Proces-verbaal van aangifte, p. 21
7 Proces-verbaal relaas, p. 3
8 Proces-verbaal aangifte van [B], p. 40 en 41, en proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p. 46
9 Proces-verbaal van relaas, p. 5
10 Proces-verbaal verhoor aangeefster [B], p. 46 en 47,
11 Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting
12 Proces-verbaal van bevindingen, p. 67 en 68
13 Proces-verbaal van bevindingen, p. 166
14 Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting
15 Proces-verbaal aangifte [C], p. 99-101
16 Proces-verbaal van bevindingen, p. 124
17 Proces-verbaal van bevindingen, p. 176 en 177
18 Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2010.03.11.123, op 2 april 2010 opgemaakt en ondertekend door ing. F. van Gennip, p. 214-218
19 Eigen verklaring ter terechtzitting
20 Proces-verbaal aangifte van [D], p. 125 en 126
21 Proces-verbaal van bevindingen, p. 29
22 Proces-verbaal van relaas, p. 57
23 Proces-verbaal verhoor aangeefster [D], p. 136
24 Proces-verbaal aangifte [E], p. 194 en 195
25 Proces-verbaal aangifte [E], p. 195 en 196
26 Zie brief van drs. S. Hazebroek, GZ-psycholoog, van 2 mei 2010 en het rapport van K. Foeken, psychiater, van 20 april 2010