ECLI:NL:RBSGR:2010:BM4922

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/20813
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van categoriale bescherming voor Somalië en de bekendmaking daarvan

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Somalië. Eiseres, die op 2 juni 2009 een asielaanvraag indiende, werd door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning omdat het beleid op 19 mei 2009 zou zijn beëindigd. De rechtbank oordeelt echter dat de instemming van de Tweede Kamer op die datum niet kan worden aangemerkt als een bekendmaking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beëindiging van het beleid is pas in werking getreden met de bekendmaking van het besluit van verweerder op 2 juli 2009, gepubliceerd in de Staatscourant op 27 juli 2009.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het categoriale beschermingsbeleid al was beëindigd ten tijde van het bestreden besluit. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank vernietigt het besluit van 9 juni 2009 en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van beleidswijzigingen en de gevolgen daarvan voor asielzoekers.

De rechtbank heeft ook aangegeven dat, hoewel het categoriale beschermingsbeleid inmiddels rechtsgeldig is beëindigd, er geen aanleiding is om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de huidige situatie van Somalië en de relevante Europese richtlijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/20813
Datum uitspraak: 4 mei 2010
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Somalische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. drs. E.W.B. van Twist,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 2 juni 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel.
Op 9 juni 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. Eiseres is medegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij het verzoekschrift van 9 juni 2009 heeft eiseres verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 26 juni 2009, is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 maart 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. H.K. Westerhof. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.P.A. van Laarhove.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Eiseres stelt zich onder meer op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Daartoe voert zij, kort samengevat, aan dat verweerder het categoriale beschermingsbeleid inzake Centraal- en Zuid-Somalië ten onrechte heeft beëindigd aangezien de beleidswijziging niet is ingegeven door een verbetering van de algehele situatie in Somalië. Nu alle indicatoren voor het (destijds) instellen van het categoriale beschermingsbeleid nog steeds gelden en het misbruik dat in het verleden door andere Somaliërs van dit beleid is gemaakt geen criterium ter afschaffing mag zijn, is het categoriale beschermingsbeleid ten onrechte beëindigd.
3. Verweerder heeft zich in het voornemen, dat als ingelast moet worden beschouwd in het besluit van 9 juni 2009, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat eiseres geen verblijfsvergunning toekomt op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Verweerder betoogt dat het categoriale beschermingsbeleid geacht moet worden beëindigd te zijn met ingang van de dag waarop de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft ingestemd met deze afschaffing, te weten 19 mei 2009. Dit houdt in dat eiseres, nu zij haar aanvraag op 2 juni 2009 heeft ingediend, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid. Verder is verweerder van mening dat hij terecht en op goede gronden heeft besloten tot afschaffing van het categoriale beschermingsbeleid.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of het categoriale beschermingsbeleid voor Zuid- en Centraal Somalië op goede gronden is beëindigd. Echter, de rechtsgronden aanvullend, is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke beëindiging ten tijde hier van belang geen sprake is. Zoals door deze rechtbank en nevenzittingsplaats eerder in een uitspraak van 20 oktober 2009, LJN BK0744, is geoordeeld, is de instemming in de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 19 mei 2009 niet als een bekendmaking in de zin van de Awb aan te merken, zodat op die datum de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid nog niet in werking is getreden. Deze beëindiging is eerst in werking getreden met de bekendmaking van het besluit van verweerder van 2 juli 2009 (WBV 2009/16) in de Staatscourant van 27 juli 2009, zo volgt ook uit een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle van 11 december 2009, LJN BK7110. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit het besluit tot beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Zuid- en Centraal Somalië nog niet bekend was gemaakt. Dit heeft verweerder niet onderkend. Daaraan doet niet af dat nadien, bij voornoemd WBV, de beëindiging van dit beleid met terugwerkende kracht tot 19 mei 2009 heeft plaatsgevonden, aangezien dit eerst bij voornoemd WBV bekend is gemaakt. Het beroep is aldus gegrond en het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft reeds daarom geen bespreking meer.
5. In de omstandigheid dat het categoriaal beschermingsbeleid ondertussen rechtsgeldig is beëindigd, ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten dan wel zelf in de zaak te voorzien. Los daarvan is daartoe redengevend de ontwikkeling ten aanzien van de toepassing bij vreemdelingen uit Somalië van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in het licht van het beroep van eiseres op artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn). Verweerder zal aldus een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van het voorgaande.
6. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
De beslissing
De rechtbank
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 9 juni 2009;
III. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).