ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2386

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/11246
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep inzake voortduren van bewaring van vreemdeling

Op 25 maart 2010 heeft eiser een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van zijn bewaring, nadat de rechtbank eerder zijn beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft op 9 april 2010 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank oordeelt dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat, ondanks de argumenten van eiser dat er geen redelijke termijn voor uitzetting is en dat verweerder niet adequaat handelt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het EHRM in de Mikolenko-zaak en concludeert dat de verweerder met 'due diligence' aan de uitzetting werkt. De rechtbank stelt vast dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitvalt, omdat eiser ongewenst is verklaard en criminele antecedenten heeft. De rechtbank komt tot de conclusie dat de voortzetting van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/11246, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. H.M.L. Brands, advocaat te Leiden,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. D.B. Deckers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 25 maart 2010 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring laatstelijk bij uitspraak van 12 maart 2010 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 9 april 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder handelt in strijd met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 8 oktober 2009 in de zaak van Mikolenko/Estland (JV 2010/1). Verweerder doet niet meer dan rappelleren bij de Wit-Russische autoriteiten. Verder wordt nu al meer dan een jaar gewacht op de uitslagen van dactyloscopische gegevens die kennelijk zijn uitgezet bij Interpol. Gelet op de Mikolenko-uitspraak doet het gedrag van degene die in bewaring is gesteld er niet toe. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 1 april 2010 (LJN: BM0748) uitspraak gedaan in een zaak waarin de Milenko-situatie ook een rol speelt. In deze uitspraak heeft de Afdeling een denkfout gemaakt door zich te veel te laten leiden door de duur van de bewaring, terwijl het in de uitspraak van het EHRM veel meer gaat om de vraag of er wel zicht op uitzetting bestaat. Voorts is bekend dat de Wit-Russische autoriteiten zelden tot nooit een laissez-passer (hierna: lp) aanvraag inwilligen. Gelet op de duur van de bewaring dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen.
2.3. Verweerder voert aan dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Thans loopt een lp-aanvraag bij de autoriteiten van Wit-Rusland, nadat de autoriteiten van Armenië en Azerbeidzjan eerder een lp hebben geweigerd. Daarbij is het geboortebewijs van de vader van eiser meegestuurd. Eiser zal op 20 april 2010 gepresenteerd worden bij de autoriteiten van Wit-Rusland. Verweerder ziet geen reden om aan te nemen dat de autoriteiten van Wit-Rusland geen lp's afgeven. Verweerder doet pogingen om vertrekgesprekken te houden met eiser, maar eiser weigert daaraan mee te werken. Gelet op de uitspraak van de Afdeling ziet verweerder geen beletselen voor voortzetting van de bewaring, nu de Afdeling heeft geoordeeld dat uit de uitspraak van het EHRM niet valt af te leiden dat inbewaringstelling niet mogelijk is indien de desbetreffende vreemdeling weigert de voor zijn uitzetting noodzakelijke medewerking te verlenen. De belangenafweging dient in het voordeel van verweerder uit te vallen. Eiser is ongewenst verklaard en heeft criminele antecedenten. Daarnaast frustreert eiser het onderzoek van verweerder door geen lp-aanvragen in te vullen, gebruik te maken van aliassen en geen medewerking te verlenen aan de vertrekgesprekken.
2.4. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiser wordt op 20 april 2010 gepresenteerd bij de autoriteiten van Wit-Rusland ter verkrijging van een lp. De rechtbank ziet geen reden om op voorhand uit te sluiten dat deze presentatie binnen een redelijke termijn zal leiden tot de verstrekking van een lp voor eiser. De rechtbank ziet thans onvoldoende aanleiding om verweerder op te dragen met cijfers te onderbouwen dat uitzetting naar Wit-Rusland daadwerkelijk plaatsvindt. Wat er ook zij van de genoemde uitspraak van de Afdeling inzake het zogenoemde Mikolenko-verweer, de rechtbank is voorts van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat eiser, ook wanneer hij niet meewerkt, niet kan worden uitgezet. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder thans met `due diligence' aan de uitzetting van eiser werkt.
2.4.2. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat voortduring van de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet in redelijkheid gerechtvaardigd is. In de jurisprudentie wordt veelal als uitgangspunt gehanteerd dat het belang van een vreemdeling bij invrijheidstelling na zes maanden zwaarwegender is geworden dan het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring. Eiser bevindt zich inmiddels ruim negen maanden in bewaring. De belangenafweging valt desondanks in het voordeel van verweerder uit, omdat eiser ongewenst is verklaard, criminele antecedenten heeft en het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit heeft gefrustreerd op de wijze zoals verwoord onder 2.3.
2.5. Ook overigens is niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. C.J. van der Wilt, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.