RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/29363, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. S. Zwiers, advocaat te Dordrecht,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder,
gemachtigde: laatstelijk mr. J.N. Mons, voorheen werkzaam bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 8 augustus 2008 heeft verweerder het verzoek van eiser om toelating tot de opvang afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 14 augustus 2008 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2008, 3 februari 2009 en 16 februari 2010 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiser is verschenen ter zitting van 3 februari 2009. Mr. drs. J.M. Walls, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser, is op alle drie de zittingen verschenen.
Verweerder is op 1 december 2008 en 3 februari 2009 verschenen bij gemachtigde en is op 16 februari 2010 niet verschenen.
2.1. wettelijk kader
Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 (van de Vw 2000) geen rechtmatig verblijf hebben.
2.2. het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van het verzoek van 25 juli 2008 van eiser om toelating tot de opvang. In het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, overwogen dat eiser op 5 februari 2008 ongewenst is verklaard, zodat hij geen rechtmatig verblijf kan hebben en geen recht heeft op opvang. De uitspraak van 27 mei 2008 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats in de zaak met procedurenummer AWB 08/5281 doet daar niet aan af.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De voorzieningenrechter heeft het besluit tot ongewenstverklaring geschorst en uit zijn uitspraak volgt dat eiser door deze schorsing weer rechtmatig verblijf heeft.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft de Staatssecretaris van Justitie de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en eiser ongewenst verklaard.
Bij faxbericht van 12 februari 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Bij uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer AWB 08/5275 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij faxberichten van 12 februari 2008 heeft eiser bij de Staatssecretaris van Justitie bezwaar gemaakt tegen zijn ongewenstverklaring en heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 27 mei 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 5 februari 2008 geschorst voor zover eiser daarbij ongewenst is verklaard. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:
"Aan de getroffen voorziening zal geen termijn worden verbonden, zodat deze, gelet op artikel 8:85, tweede lid, van de Awb, door zal werken totdat in de hoofdzaak door de rechtbank zal zijn beslist of totdat het bestreden besluit voordien op enig moment onherroepelijk is geworden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat met deze schorsing ook de werking van het derde lid van artikel 67 van de Vw 2000 wordt opgeschort. Gelet op het door verzoeker tijdig ingestelde beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het bepaalde in artikel 82 van de Vw 2000, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verzoeker thans weer rechtmatig verblijf heeft en derhalve niet kan worden uitgezet."
Bij besluit van 14 november 2008 heeft de Staatssecretaris van Justitie het bezwaar van eiser tegen zijn ongewenstverklaring ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 1 december 2008 beroep ingesteld. Bij uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer AWB 08/42334 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
2.4.2. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser op 8 augustus 2008, de datum van het bestreden besluit, geen rechtmatig verblijf had. De bij uitspraak van 27 mei 2008 getroffen voorlopige voorziening was op 8 augustus 2008 nog van kracht, zodat eiser op die datum rechtmatig verblijf had. Het kennelijke standpunt van verweerder dat de voorzieningenrechter een voorziening heeft getroffen die hij gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) niet had mogen treffen, zodat de uitspraak van 27 mei 2008 niet tot gevolg kan hebben dat eiser recht heeft op opvang, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit rechtsoverweging 2.8. van de uitspraak van 11 februari 2005 van de Afdeling (LJN AT0655) kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de Afdeling schorsing van een besluit tot ongewenstverklaring mogelijk acht en dat een dergelijke schorsing tot gevolg heeft dat het rechtsgevolg van artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 vooralsnog ophoudt te gelden en rechtmatig verblijf mogelijk wordt. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter een besluit dat door de rechtbank kan worden vernietigd niet kan schorsen.
2.4.3. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat hij op 8 augustus 2008 geen rechtmatig verblijf had. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Omdat partijen zich niet hebben uitgelaten over de vraag of eiser in geval van rechtmatig verblijf op 8 augustus 2008 recht zou hebben op verstrekkingen, in aanmerking genomen dat namens eiser ter zitting van 16 februari 2010 desgevraagd is verklaard dat hij destijds bij zijn echtgenote woonde en geen gebruik wilde maken van opvang maar slechts in aanmerking wilde komen voor verstrekkingen, ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet in de rede om het geschil tussen partijen finaal te beslechten. Verweerder zal dan ook een nieuwe beslissing moeten nemen op de aanvraag van eiser.
2.4.4. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel II van het Besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Bpb van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Met inachtneming hiervan zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Bpb vastgesteld op € 805 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 1 december 2008 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 3 februari 2009, met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het verschijnen ter nadere zitting van 16 februari 2010 wordt geen vergoeding toegekend, omdat deze zitting uitsluitend is gehouden omdat eiser de rechtbank toestemming heeft geweigerd om zonder nadere zitting uitspraak te doen op zijn beroep, terwijl namens hem ter zitting van 16 februari 2010 niets wezenlijks is toegevoegd aan de reeds aangevoerde beroepsgronden.
2.4.5. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 805 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mrs. P. Putters en C.J. van der Wilt, leden, en door de voorzitter en mr. M.J.F.J. van Beek, griffier, ondertekend.