Parketnummer 09/535541-09
Datum uitspraak: 23 april 2010
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 22 januari 2010 en 9 april 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Kallen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.F. van Kregten, advocaat te Waddinxveen en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Nieuwkoop ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of gestompt/geslagen en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Nieuwkoop aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken kaakkopje(s) en/of een (boven)kaakfractuur en/of een gebroken (linker)oogkas en/of een bloedstolsel in de hersenen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd te schoppen en/of te (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd te schoppen en/of te
stompen/slaan en /of tegen het lichaam te schoppen en/of te stompen/slaan;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Nieuwkoop ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd heeft geschopt en/of gestompt/geslagen en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Nieuwkoop opzettelijk een persoon (te weten
[slachtoffer]), (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd heeft geschopt en/of gestompt/geslagen en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte na een avondje stappen de aangever heeft geschopt en geslagen tegen zijn lichaam en meer in het bijzonder tegen zijn hoofd, als gevolg waarvan de aangever gebroken kaakkopjes, een gebroken kaak, een gebroken oogkas en een bloedstolsel in de hersenen heeft opgelopen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair, subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde, nu de opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij zijn cliënt geheel heeft ontbroken, zelfs in de meest lichte vorm van het voorwaardelijk opzet. Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat er in het dossier geen bewijs aanwezig is voor het schoppen tegen het lichaam, danwel meer specifiek tegen het hoofd. De aangever kan zich alleen herinneren dat hij is geslagen en de getuige [getuige] heeft zijn cliënt alleen schoppende bewegingen zien maken, maar heeft niet gezien dat de aangever daadwerkelijk is geraakt. De raadsman heeft gesteld dat enkel door het slaan tegen het hoofd zonder wapen of ander voorwerp de opzet nooit gericht kan zijn op de dood van het slachtoffer of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens de raadsman is hier sprake van een mishandeling die het gevolg is geweest van een uit de hand gelopen stoeipartij.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Uit de verschillende getuigenverklaringen leidt de rechtbank het volgende af.
Op zaterdag 10 oktober 2009, tussen 00:00 uur en 00:30 uur, bevond de aangever zich in een café in Nieuwkoop. Op dat moment was daar ook de verdachte aanwezig. De aangever en de verdachte hebben die avond met elkaar gesproken en samen wat gedronken.2 De aangever heeft het café rond 02:45 uur verlaten. Onderweg naar huis is hij op het Kennedyplein te Nieuwkoop getuige [getuige 1] tegengekomen, waar hij mee heeft staan praten. Op een gegeven moment is de verdachte langs komen lopen. Verdachte was zeer dronken.3 Ook de aangever was dronken, zo blijkt uit de verklaring van [getuige 1].4 De aangever en de verdachte zijn met elkaar gaan stoeien, waarbij er in eerste instantie over en weer vriendschappelijk geduwd werd.5 Na enige tijd heeft de verdachte een vervelende opmerking over de ex-vriendin van de aangever gemaakt.6 De aangever heeft de verdachte daarop duidelijk gemaakt dat hij moest stoppen en dat hij, aangever, met rust gelaten wilde worden.
Met betrekking tot het vervolg heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat aangever, om zijn woorden kracht bij te zetten, verdachte met twee handen van zich af heeft geduwd.7 Verdachte heeft hierover verklaard dat hij van aangever een stomp op zijn adamsappel kreeg. 8 Vervolgens ging verdachte door het lint en is er over en weer geschopt en geslagen. Verdachte haalde meerdere keren vol uit in het gezicht van aangever, die daardoor op de grond viel, aldus [getuige 1].9 Ook aangever heeft verklaard dat hij hard tegen zijn hoofd is geraakt10 en als gevolg van de tweede klap van verdachte op de grond terecht is gekomen.11 Volgens [getuige 1] is verdachte ook toen de aangever op de grond lag, doorgegaan met schoppen en slaan tegen het lichaam van verdachte, zelfs toen de aangever hem zei ermee te stoppen en herhaaldelijk ‘sorry’ riep.12 Na enige tijd zag verdachte volgens zijn verklaring bloed op het gezicht van de aangever en heeft hij het geweld gestaakt.13 Verdachte heeft de aangever beetgepakt en hem naar de auto van getuige [getuige 1] gebracht, met de bedoeling dat deze [getuige 1] de aangever naar huis zou brengen.14 Op dat moment arriveerde getuige [getuige 2] ter plaatse, en hij heeft verdachte weggetrokken en vervolgens weggestuurd, waarop verdachte is vertrokken.15 Getuige [getuige 1] heeft uiteindelijk het noodnummer gebeld. De aangever is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar werd geconstateerd dat hij twee gebroken kaakkopjes, een bovenkaakfractuur, een gebroken linkeroogkas, een zwelling rondom het linkeroog met een bloeduitstorting en snijwonden in de wenkbrauw en een bloedstolsel in zijn hersenen heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte gebruikte geweld.16
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig om te kunnen concluderen dat de verdachte de aangever tegen het hoofd heeft geschopt, toen deze op de grond lag. Gelet op de verklaringen zijn de klappen tegen het hoofd van aangever hard aangekomen en kan het letsel ook daardoor veroorzaakt zijn. Wel staat voor de rechtbank, met name op grond van de verklaringen van getuige [getuige], vast dat verdachte de aangever, nadat deze op de grond terecht was gekomen, tegen het lichaam heeft geschopt. De rechtbank overweegt dat uit de ten laste van verdachte bewezen geachte handelingen, kort gezegd het slaan tegen het hoofd en het schoppen tegen het lichaam van aangever, niet de opzet op de dood kan worden afgeleid. De rechtbank merkt hierbij op dat zij dite opzet ook niet in voorwaardelijke zin aanwezig acht, nu niet kan worden gezegd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever als gevolg van zijn handelen de dood zou vinden.
De rechtbank overweegt dat door op een dergelijke manier op een persoon in te slaan en te schoppen, in het bijzonder wanneer deze op de grond ligt, de verdachte wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zoals subsidiair tenlastegelegd. Die kans heeft zich hier ook verwezenlijkt, gelet op het bij aangever in het ziekenhuis geconstateerde letsel. Dit letsel moet, gelet op de ernst van het aangezichtsletsel en de bloedprop in de hersenen, als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Het letsel maakte ziekenhuisopname noodzakelijk en de herstelperiode is op meerdere maanden geschat. Dit betekent dat de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen acht, zoals hieronder vermeld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
(subsidiair)
verdachte op 10 oktober 2009 te Nieuwkoop aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken kaakkopjes en een (boven)kaakfractuur en een gebroken linkeroogkas en een bloedstolsel in de hersenen), heeft toegebracht, door deze tegen het lichaam te schoppen en te stompen/slaan;
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling in een forensische polikliniek.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het reclasseringsadvies te volgen en zijn cliënt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan zijn voorarrest en daarnaast een relatief lange voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zoals dit ook is beschreven in het rapport. De raadsman heeft aangegeven dat, naast een dergelijke straf, eventueel nog een lange werkstraf zou kunnen worden opgelegd. Deze combinatie van straffen zou de kans op recidive verder doen verminderen en verdient volgens de raadsman de voorkeur boven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, welke enkel nadelige gevolgen voor zijn cliënt zal hebben.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft op een dusdanige manier op de aangever ingeschopt en geslagen en is daarmee doorgegaan toen aangever reeds op de grond lag, dat de aangever als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De verdachte heeft door zijn manier van handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk gewelddadig gedrag in het uitgaansleven is bovendien zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en in de samenleving. Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig lichamelijke en psychische klachten ondervinden. Dit volgt in dit geval ook uit de toelichting van de vordering van de benadeelde partij en uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Naast het feit dat het slachtoffer veel lichamelijke ongemakken heeft ondervonden als gevolg van het opgelopen letsel, heeft hij ook een tijdlang zijn werk als vrachtwagenchauffeur niet kunnen uitvoeren en worstelt hij met psychische klachten, bestaande uit angsten, slaapproblemen, concentratieproblemen en geheugenverlies.
De ernst van het feit en de gevolgen daarvan rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf van langere duur dan de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 12 oktober 2009, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van Palier, d.d. 29 maart 2010, ondertekend door [reclasseringsmedewerker], reclasseringsmedewerker, en [leidinggevende], leidinggevende. Uit het rapport blijkt dat verdachte de periode na de vorige zitting heeft benut om huisvesting en werk te zoeken en is gestopt met het gebruik van middelen. Verder komt uit het rapport naar voren dat de kans op recidive bij verdachte laaggemiddeld is geschat. Zonder behandeling betreffende het middelengebruik is er echter sprake van een kans op terugval en herhaling van strafbare feiten. Daarnaast ziet de rapporteur een mogelijke link met gevoelens van onmacht ten gevolge van onverwerkte ervaringen uit het verleden van verdachte, die wellicht getriggerd zijn tijdens het ten laste gelegde feit. Volgens de rapporteur is verdachte zowel lichamelijk als geestelijk in staat een taakstraf uit te voeren en kan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nadelige gevolgen voor verdachte hebben waar het zijn (net gevonden) huisvesting- en werksituatie betreft.
Nu verdachte de periode van zijn schorsing heeft aangegrepen om zijn leven op orde te krijgen, ziet de rechtbank aanleiding hem geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Wel is er alle reden om hem daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen, in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf. De rechtbank zal, om de behandeling en begeleiding van verdachte zeker te stellen en als extra waarborg om delictgedrag in de toekomst te voorkomen, verdachte bij de voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde opleggen dat hij zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van stichting Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het meewerken aan onderzoek naar en behandeling van zijn als zorgwekkend aangemerkte middelengebruik.
7. De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.660,53.
7.2. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het volledige bedrag van € 7.660,53, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft voor het overige tot niet-ontvankelijkheid geconcludeerd.
7.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair om niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij verzocht, nu de vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling tijdens deze strafzaak en daarnaast dat de vordering onvoldoende is onderbouwd met bewijsstukken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht tot aanzienlijke matiging van de vordering van de benadeelde partij op basis van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, gezien het eigen aandeel van de aangever in de vechtpartij en de aanleiding daartoe.
7.4. Het oordeel van de rechtbank
De vordering is met de bij het voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering rechtstreeks – naar uit onderzoek ter terechtzitting is gebleken – haar grondslag vindt in het bij dagvaarding subsidiair aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering eenvoudig van aard, met uitzondering van de posten ‘verlies arbeidsvermogen (overwerk)’ en ‘nieuw slot’. De rechtbank verklaart de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering net betrekking tot deze posten.
Met betrekking tot de overige gevorderde posten die betrekking hebben op materiële schade (de posten ‘kleding’, ‘vergoeding drie dagen ziekenhuisverblijf’, ‘reiskosten’, ‘niet vergoede tandartskosten’, ‘eigen risico zorgkosten 2010’, ‘eigen bijdragen behandeling psychologen’ en ‘reiskosten psychologen’) zal de rechtbank de schade vaststellen op een bedrag van € 995,78.
Omdat de rechtbank van de post ‘reiskosten’ slechts een voorschotbedrag van € 250,- toewijst, zal zij de benadeelde partij voor het overige deel van deze post niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze post voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de immateriële schade zal de rechtbank het gevorderde voorschotbedrag van € 4.500,- toewijzen. Zij acht dit bedrag redelijk en billijk, gezien de ernstige gevolgen die het strafbare feit voor de aangever heeft gehad en nog steeds heeft.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.495,78.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 10 oktober 2009 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.495,78, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen, een broek, een blouse, een trui en een paar schoenen, terug worden gegeven aan de verdachte.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen terug dienen te worden gegeven aan zijn cliënt.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, zijnde een broek, een blouse, een trui en een paar schoenen, aan de verdachte gelasten.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 106 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het meewerken aan onderzoek naar en behandeling van zijn verslaving aan verdovende middelen;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
een taakstraf, zijnde een werkstraf, voor de duur van 150 uur;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 75 dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van € 5.495,78, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 5.495,78 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 62 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten: een broek, een blouse, een trui en een paar schoenen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.B. Verkleij, voorzitter,
mrs M.M. Meessen en J.L.M. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Dongen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met bijlagen van de politie Hollands Midden, registratienummer 2009281142-1, doorlopend genummerd van pagina 01 t/m 129.
2 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 43.
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 22 en 26, verklaring van verhoor van getuige [getuige 1], p. 43 en 69 en proces-verbaal van verhoor aangever, p. 64 en 65.
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 69.
5 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 43 en p. 69.
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 44 en p. 69.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 44 en 70
8 Proces-verbaal ter terechtzitting 22 januari 2010, verklaring verdachte
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 44 en p. 70.
10 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 65.
11 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 70.
12 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 44 en p. 70.
13 Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting, d.d. 22 januari 2010.
14 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 44 en 70
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 47.
16 Geneeskundige verklaring, p. 92 tot en met 96: orbitabodemfractuur (gebroken oogkas) en sinus maxillarisfractuur (gebroken bovenkaak).