ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2032

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/35687
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van een verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van wezenlijk Nederlands economisch belang

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse zelfstandige en de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, inzake de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige. De eiser had op 13 januari 2009 de aanvraag ingediend, maar deze werd op 30 maart 2009 afgewezen. Het bezwaar van de eiser werd op 30 september 2009 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 15 maart 2010 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de verweerder door mr. F.S. Schoot.

De rechtbank oordeelde dat de wijze waarop in paragraaf B5/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 invulling wordt gegeven aan het criterium van een wezenlijk Nederlands economisch belang, niet in strijd is met de standstillbepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol. De rechtbank verwierp ook het betoog van de eiser dat het criterium in strijd is met het non-discriminatiebeginsel. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, omdat zijn aanwezigheid in Nederland geen wezenlijk Nederlands economisch belang diende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zelfstandigen om aan te tonen dat hun activiteiten een positieve bijdrage leveren aan de Nederlandse economie, en dat de invulling van het criterium van wezenlijk Nederlands economisch belang afhankelijk is van de economische situatie en behoeften. De rechtbank stelde vast dat de dynamiek van dit criterium geen beperking vormt zoals bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/35687
Datum uitspraak: 1 april 2010
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiser]
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. I. Özkara,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Op 13 januari 2009 heeft eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’ aangevraagd. Bij besluit van 30 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 30 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 1 oktober 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 maart 2010. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.S. Schoot.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft aan het besluit van 30 september 2009, waarbij de weigering om eiser een verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking te verlenen is gehandhaafd, samengevat weergegeven en voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser voldoet niet aan de voorwaarden die behoren bij het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’, omdat met zijn aanwezigheid in Nederland, in aanmerking genomen het namens het Ministerie van Economische Zaken opgestelde advies van Senter Novum van 6 maart 2009, geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat het huidige ten aanzien van zelfstandigen gevoerde toelatingsbeleid in strijd is met de in artikel 41 van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (hierna: het Aanvullend Protocol) neergelegde standstillbepaling. Hiertoe verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 maart 2004 (JV 2004/189). Voorts is geen sprake van strijd met het non-discriminatiegebod.
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe heeft hij, onder verwijzing naar de Koninklijke Besluiten van 28 februari 1974 (RV 1974/5) en 10 maart 1976 (RV 1976/7), aangevoerd dat het criterium wezenlijk Nederlands economisch belang in de loop der jaren is aangescherpt en het thans gehanteerde puntensysteem ten aanzien van Turkse zelfstandigen in strijd is met artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Immers, ten tijde van de inwerkingtreding van artikel 41 van het Aanvullend Protocol, op 1 januari 1973, adviseerde het Ministerie van Economische Zaken op basis van een door de Economische Controle Dienst uitgevoerd onderzoek of er op economische gronden bezwaar bestond tegen het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning, terwijl thans beoordeeld wordt of er met de zakelijke activiteiten van de vreemdeling een wezenlijk economisch belang wordt gediend. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het genoemde criterium in strijd is met de non-discriminatiebepaling en verwijst hiertoe naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Abatay/Sahin van 21 oktober 2003 (JV 2004/2) en artikel 9 en 14 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ter zitting is door eisers gemachtigde aangegeven dat de beroepsgrond dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht niet langer wordt gehandhaafd.
6. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol voeren de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.
7. De rechtbank stelt voorop dat reeds op 1 januari 1973 ten aanzien van vreemdelingen die in Nederland arbeid als zelfstandige wilden verrichten de eis werd gesteld dat zij met de beoogde activiteiten een wezenlijk Nederlands belang moesten dienen, hetgeen door eiser ook niet is betwist. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraken van de Afdeling van 11 maart 2004 (JV 2004/189) en 20 mei 2005 (LJN AT6747).
Aan de orde is de vraag of de thans door verweerder gegeven invulling van dit criterium strikter is dan op 1 januari 1973 het geval was en of om die reden sprake is van strijd met artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8. Zoals verweerder heeft toegelicht hield (en houdt) het criterium ‘wezenlijk Nederlands economisch belang’ in dat van de om toelating verzoekende vreemdeling wordt verwacht dat hij met de door hem beoogde bedrijfsactiviteiten een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Zijn werkzaamheden dienen te voorzien in een behoefte waarin nog niet (voldoende) wordt voorzien. Dit brengt met zich dat de invulling van dit criterium afhankelijk is van de economische situatie en behoeften. Dat toepassing van vorenbedoeld criterium aldus naar tijd, al naar gelang de wijzigingen in de sociaal-economische situatie, zal leiden tot verschillende uitkomsten, betekent niet, zoals eiser kennelijk betoogt, dat het criterium is aangescherpt. Deze dynamiek volgt uit de aard van het criterium en is reeds daarom geen beperking als bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Aangezien de advisering en het thans gebruikte puntensysteem bij het criterium aansluiten, zijn ook deze aan de daaruit volgende dynamiek onderhevig, zodat ook in zoverre geen sprake is van de in artikel 41 van het Aanvullend Protocol bedoelde beperking.
Voor zover eiser heeft betoogd dat bij de toepassing van dit criterium sprake is van beperkingen van procedurele aard is dit niet nader onderbouwd.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, de wijze waarop thans in paragraaf B5/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (materieel en procedureel) invulling wordt gegeven aan het criterium of met het verrichten van arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend, niet in strijd is met de standstillbepaling als bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers betoog dat het criterium van het wezenlijk Nederlands economisch belang in strijd is met het non-discriminatiebeginsel niet kan slagen. Uit de door eiser genoemde bepalingen, noch uit het door eiser aangehaalde arrest, hiervoor onder 3 genoemd, volgt de door eiser gegeven lezing, die er op neerkomt dat voor wat betreft de toelating van zelfstandigen geen onderscheid gemaakt mag worden tussen Turkse onderdanen en gemeenschapsonderdanen.
11. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier,
De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).