ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2032
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- C. van Linschoten
- J.J.W.P. van Gastel
- E.M. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de afwijzing van een verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van wezenlijk Nederlands economisch belang
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse zelfstandige en de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, inzake de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige. De eiser had op 13 januari 2009 de aanvraag ingediend, maar deze werd op 30 maart 2009 afgewezen. Het bezwaar van de eiser werd op 30 september 2009 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 15 maart 2010 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de verweerder door mr. F.S. Schoot.
De rechtbank oordeelde dat de wijze waarop in paragraaf B5/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 invulling wordt gegeven aan het criterium van een wezenlijk Nederlands economisch belang, niet in strijd is met de standstillbepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol. De rechtbank verwierp ook het betoog van de eiser dat het criterium in strijd is met het non-discriminatiebeginsel. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, omdat zijn aanwezigheid in Nederland geen wezenlijk Nederlands economisch belang diende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zelfstandigen om aan te tonen dat hun activiteiten een positieve bijdrage leveren aan de Nederlandse economie, en dat de invulling van het criterium van wezenlijk Nederlands economisch belang afhankelijk is van de economische situatie en behoeften. De rechtbank stelde vast dat de dynamiek van dit criterium geen beperking vormt zoals bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol.