ECLI:NL:RBSGR:2010:BM1997

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/25347 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijf als gemeenschapsonderdaan en bewijs van duurzame relatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie over het recht op verblijf in Nederland als gemeenschapsonderdaan. De eiser, die de Albanese nationaliteit bezit, verzocht om verblijf bij zijn partner van Roemeense nationaliteit, die rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan. De kern van het geschil was of er sprake was van een deugdelijk bewezen duurzame relatie tussen eiser en zijn partner. De rechtbank constateerde dat er geen geregistreerd partnerschap was en dat de bewijslast voor de duurzaamheid van de relatie bij de eiser lag. De rechtbank oordeelde dat het door eiser overgelegde uittreksel uit de GBA niet voldoende bewijs bood voor de duurzaamheid van de relatie, aangezien het niet aantoonde dat zij gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd. De rechtbank bevestigde dat de vereisten van de Vreemdelingenwet en de Richtlijn 2004/38/EG correct waren toegepast door de verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsdocument. De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijk bewijs voor een duurzame relatie in het kader van het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 09/25347 BEPTDN
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1972], van Albanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 9 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 19 maart 2009 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 januari 2009 om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 9 juli 2009 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 16 maart 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft ter zitting bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt toegelicht.
Overwegingen
2.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser bezit de Albanese nationaliteit en wenst verblijf bij [X] (hierna te noemen: referente) van Roemeense nationaliteit. Referente is in het bezit van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
2.2 Tussen partijen is in geschil de vraag of tussen eiser en referente sprake is van een “deugdelijk bewezen duurzame relatie”.
2.3 Eiser heeft aangevoerd dat de termijn van zes maanden die verweerder in hoofdstuk B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft opgenomen geen blijk geeft van een juiste uitvoering van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38/EG). Door in het beleid andere en striktere voorwaarden te stellen dan die welke uit de richtlijn voortvloeien, handelt verweerder jegens eiser onzorgvuldig en dient in zoverre dit punt van het beleid onverbindend te worden verklaard.
2.4 Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder ‘familielid’: a) de echtgenoot; b) de partner, met wie de burger van de Unie overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voor zover de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijk stelt met het huwelijk en aan de voorwaarden van de wetgeving in het gastland is voldaan.
2.5 Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2004/38/EG vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.
2.6 Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG verstrekken de lidstaten, indien de duur van het voorgenomen verblijf van de familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten langer is dan drie maanden, hun een verblijfskaart.
2.7 Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EER van het Vb van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
2.8 Op grond van artikel 8.7, vierde lid, van het Vb, is deze paragraaf 2 eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft, en op de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner in Nederland voegt.
2.9 Op grond van artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder c, van het Vb overlegt de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag een document waaruit de familierechtelijke relatie of duurzame relatie blijkt met een vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb, bij wie hij in Nederland verblijft.
2.10 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een geregistreerd partnerschap tussen eiser en referente. Eiser is derhalve geen familielid in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG.
2.11 Voor de beoordeling van het geschil tussen partijen is allereerst van belang de interpretatie van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2004/38/EG. In dit artikel is bepaald dat onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen het gastland overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft, vergemakkelijkt. Het gastland onderzoekt de persoonlijke situatie nauwkeurig en motiveert een eventuele weigering van toegang of verblijf. Aan die bepaling wordt in de Richtlijn 2004/38/EG echter geen nadere invulling gegeven, zodat de vreemdeling niet rechtstreeks rechtmatig verblijf aan die Richtlijn kan ontlenen, maar daarvoor is aangewezen op het nationale recht van de desbetreffende lidstaat. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2008 (LJN: BF3060).
2.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het criterium “deugdelijk bewezen duurzame relatie” als gegeven in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de Richtlijn 2004/38/EG. De nadere uitwerking in paragraaf B10/1.7 van de Vc, dat een duurzame relatie in ieder geval zal worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER onderdaan of onderdaan van Zwitserland, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren, acht de rechtbank dan ook niet onredelijk. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met juistheid de hem toekomende beoordelingsruimte ingevuld door in paragraaf B10/1.7 van de Vc te verlangen dat om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, buiten Nederland gedacht kan worden aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam en als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) op hetzelfde adres te verlangen.
2.13 De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast bij een aanvraag als de onderhavige bij eiser ligt.
2.14 Ter staving van zijn relatie in Nederland heeft eiser een uittreksel uit de GBA overgelegd van 14 april 2009, waaruit blijkt dat eiser sinds 26 januari 2009 staat geregistreerd op het adres [adres], waar ook referente staat geregistreerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat inschrijving weliswaar geldt als bewijs voor het bestaan van een relatie, maar niet voor de duurzaamheid ervan. Uit het uittreksel blijkt immers niet dat eiser en referente gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
2.15 Ter staving van het voeren van een gezamenlijke huishouding buiten Nederland heeft eiser volstaan met het overleggen van een brief van 14 april 2009 van David Perales Mateu, advocaat te Barcelona. Hij heeft verklaard dat eiser en referente van januari 2007 tot december 2008 bij hem in zijn huis in Spanje hebben gewoond. Hij heeft medegedeeld dat er geen officiële inschrijving bij het bevolkingsregister heeft plaatsgevonden vanwege de hechte relatie tussen beide partijen. Voorts veronderstelden eiser en referente dat het niet nodig was deze relatie te formaliseren. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiermee niet voldoende deugdelijk is aangetoond dat eiser en referente een duurzame relatie hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
2.16 Eiser heeft voorts aangevoerd dat het besluit in strijd is met artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG nu immers de duur van het voorgenomen verblijf, als men al wil uitgaan van de datum van inschrijving in de registers van de gemeentelijke basisadministratie in ieder geval langer is dan drie maanden en in ieder geval vanaf drie maanden na inschrijving in de registers van de gemeentelijke basisadministratie met het door eiser en referente uitgesproken voornemen een verblijfskaart dient te worden verstrekt. Reeds omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een duurzame relatie, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfskaart. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
2.17 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiser ingevolge de toepasselijke regelgeving niet in aanmerking komt voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw. Het beroep is ongegrond.
2.18 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter, als voorzitter, en mr. P.K. Nihot en mr. A.M. Overbeeke, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2010.
De griffier:
mr. M.M. van Luijk-Salomons
De voorzitter:
mr. H. Gorter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.