Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/5524 WW44, AWB 09/5527 WRO en AWB 09/5642 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A] en [B], wonende te [plaats 1], eisers sub 1,
de vereniging van kopers van appartementen in het gebouw "[gebouw 1]" en de vereniging van eigenaars van het hoofdappartementsrecht index II in het gebouw [gebouw 2], beide gevestigd te [plaats 1], eiseressen sub 2 en 3,
[C], wonende te [plaats 1], eiser sub 4,
het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder.
Derde partij: de besloten vennootschap [D] B.V., gevestigd te [plaats 2], vergunninghoudster,
gemachtigde mr. [E], verbonden aan [F] B.V. te [plaats 3].
Op 9 maart 2007 heeft vergunninghoudster (hierna [D]) een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van 4 woonblokken met parkeerkelder en multifunctionele ruimte op het perceel gelegen aan de [a-straat] en [b-straat 1-9] te [plaats 1] (hierna ook: "het bouwplan").
Bij besluit van 9 juli 2008 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend, waarbij met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling is verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Bij besluit van 16 juni 2009, verzonden op 1 juli 2009, heeft verweerder, deels in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften van 29 april 2009, de door eisers ingediende bezwaren tegen het besluit van 9 juli 2008 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 (hierna [A en B]) bij brief van 4 augustus 2009, ingekomen bij de rechtbank op 6 augustus 2009 onder registratienummer AWB 09/5524 WW44, beroep ingesteld.
Voorts hebben eiseressen sub 2 en 3 (hierna "de Verenigingen") bij brief van 5 augustus 2009, ingekomen bij de rechtbank op 6 augustus 2009 onder registratienummer AWB 09/5527 WRO, beroep ingesteld.
Daarnaast heeft eiser sub 4 (hierna [C]) bij brief van 7 augustus 2009, ingekomen bij deze rechtbank op 11 augustus 2009 onder registratienummer AWB 09/5642 WRO, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
[D] heeft bij brief van 15 oktober 2009 haar zienswijze op de beroepen gegeven.
De beroepen zijn op 29 oktober 2009 ter zitting behandeld.
[A] is in persoon verschenen. Namens [C] is verschenen [G]. Namens de Verenigingen zijn verschenen [H], [I] en [J].
Verweerder was vertegenwoordigd door ing. [K] en mr. [L].
Het standpunt van [D] is verwoord door mr. [E], voornoemd.
Mede naar aanleiding van hetgeen door [D] naar voren is gebracht, zal de rechtbank allereerst ingaan op de ontvankelijkheid van eisers.
De Verenigingen bestaan uit eigenaren van appartementen in de [gebouw 1] en de [gebouw 2], een tweetal appartementencomplexen tegenover (ten westen van) het bouwperceel. Blijkens de statuten van eiseres sub 2 is haar doelstelling onder meer het optreden namens alle leden bij geschillen (...) bij ontwikkelingen in het gebied [gebied] en al hetgeen hiermee rechtstreeks of zijdelings verband houdt. De rechtbank beschikt niet over de statuten van eiseres sub 3, doch zij acht dit niet noodzakelijk nu er vanuit kan worden gegaan dat deze statuten een vergelijkbare doelstelling vermelden als hierboven weergegeven. Gezien deze doelstelling, alsook de nabijheid van beide appartementscomplexen bij het bouwterrein, kunnen de verenigingen worden aangemerkt als belanghebbenden en zijn zij ontvankelijk in hun beroep.
Ten aanzien van [A en B] en [C] is ter zitting vastgesteld dat zij woonachtig zijn aan de [c-straat] en dat hun woningen recht tegenover het bouwterrein gelegen zijn. Ook zij kunnen derhalve als belanghebbenden worden aangemerkt.
Van de kant van de verenigingen is als formeel bezwaar naar voren gebracht dat het hoofd Bouw- en Woningtoezicht niet bevoegd was om te beslissen op de aanvraag om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Dit bezwaar treft geen doel. Door verweerder is overgelegd pagina 6 van het Mandatenbesluit 2006 van de gemeente Gouda. De rechtbank stelt vast dat ingevolge dit Mandatenbesluit het hoofd Bouw- en Woningtoezicht bevoegd is te beslissen op aanvragen om vrijstelling ex artikel 19, eerste lid van de WRO. Gelet hierop is bevoegd beslist op de aanvraag.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateren van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het bouwplan voorziet in de ontwikkeling van een particuliere zorginstelling met de bouw van 4 woonblokken met ondergrondse parkeergarage en multifunctionele ruimten, waarbij twee woonblokken huurwoningen (84) bevatten en twee woonblokken koopwoningen (54). De bouwblokken variëren in hoogte: blok A bestaat uit zes bouwlagen, blok B uit vier bouwlagen, blok C uit vijf bouwlagen en blok D uit elf bouwlagen. Het perceel waarop het bouwplan moet worden gerealiseerd ligt ten noorden van de kern van Gouda. Het perceel wordt ten noorden begrensd door de Bleulandweg. De oostgrens wordt gevormd door de Ronsseweg Oost en de westgrens
door de Ridder van Catsweg. Het zuiden wordt begrensd door een perceel met woningbouwbestemming. Op het te bebouwen terrein staan thans nog een kerkgebouw, een voormalig TNT-sorteercentrum en een twee-onder-een-kapwoning. Deze bebouwing zal bij realisering van het bouwplan gesloopt worden.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Bloemendaal West" dat in 1984 is vastgesteld. De gronden zijn bestemd voor "Openbare en bijzondere doeleinden". Binnen deze gronden is geen realisatie van woningen mogelijk, maar gebouwen ten behoeve van sociaal culturele, educatieve, levensbeschouwelijke, medische en paramedische doeleinden, alsmede overheidsgebouwen. Een klein deel van de gronden is bestemd als "Erf", "Wonen I", "Tuin" en "Verblijfsdoeleinden". Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De strijdigheid betreft zowel de doeleindenomschrijvingen als de bouwvoorschriften.
Gelet hierop heeft verweerder een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van een project vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf door gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Alvorens zich te richten op de specifieke stellingen van partijen, zal de rechtbank nagaan of aan de eisen van artikel 19, eerste lid, van de WRO (verklaring van geen bezwaar en een goede ruimtelijke onderbouwing) is voldaan.
De rechtbank stelt vast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland de benodigde verklaring van geen bezwaar bij besluit van 22 april 2008 heeft afgegeven.
Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder het rapport van 15 februari 2008 van [M] adviseurs overgelegd. In dit rapport wordt verwezen naar een aantal beleidsstukken: de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie Zuid Holland 2020, de Nota Hoogbouw d.d. mei 2005 en de Ruimtelijke Structuurvisie Gouda 2005-2030. Blijkens deze beleidsstukken wordt ten aanzien van het gebied in kwestie gestreefd naar stedelijke verdichting vanwege de nabijheid van een spoorzone (Provinciaal Ruimtelijke structuurvisie). Het plangebied is aangewezen als hoogstedelijk leefgebied (Nota Hoogbouw) alsook als een te ontwikkelen zorgcluster rond het Groene Hart Ziekenhuis (Ruimtelijke structuurvisie Gouda). Voorts dient het onderhavige gebied de centrumfunctie te versterken door verdichting en uitbreiding door middel van hoogbouw (Stadsplan Gouda en stadsvisie 2010). De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan in overeenstemming is met de toekomstige bestemming van het plangebied zoals beschreven in bovengenoemde beleidsstukken. Door het bouwplan wordt immers hoogbouw met zorgwoningen ontwikkeld. De ruimtelijke uitstraling van het bouwplan zal overigens geen grote trendbreuk opleveren met de huidige situatie. Ook thans is het bouwperceel bebouwd met deels hogere bebouwing, zij het minder massief dan gepland. Weliswaar kent blok D elf woonlagen, maar de rest van de woonblokken kent aanzienlijk minder woonlagen. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gegeven ruimtelijke onderbouwing in het rapport van 15 februari 2008 voldoende is.
In de hierna volgende overwegingen zal de rechtbank ingaan op de diverse bezwaren van eisers tegen het bouwplan. De bezwaren hebben onder meer betrekking op verlies dan wel belemmering van uitzicht, aantasting van privacy en bezonning, de verkeersveiligheid, parkeerdruk en geluidsoverlast.
Onbehoorlijk bestuur
Eisers voelen zich benadeeld omdat verweerder hen pas in november 2006 heeft geïnformeerd over de bouwplannen van [D]. Op dat moment hadden de leden van de Verenigingen hun woningen reeds gekocht. Verweerder heeft van zijn kant aangegeven dat pas in november 2006 sprake was van een min of meer concreet bouwvoornemen. De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid geldt dat een gemeente geen actieve informatieplicht heeft om potentiële kopers van woningen te informeren omtrent bouwplannen in de nabijheid van deze woningen. In de onderhavige situatie geldt bovendien dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder vóór november 2006 al concreet op de hoogte was van bouwplannen voor de bouwlocatie. Bovendien hadden aspirant-kopers uit de hierboven genoemde beleidsstukken kunnen opmaken dat hoogbouw op de bouwlocatie een reële mogelijkheid was. Van hen mag worden verwacht dat zij informatie inwinnen op dit punt. Van onbehoorlijk bestuur aan de zijde van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Belemmering uitzicht/aantasting privacy
De rechtbank stelt vast dat de bouwlocatie betrekkelijk dicht tegen de stadskern van Gouda ligt, en in de nabijheid van het station. Op een dergelijke locatie in de stad moeten bewoners er rekening mee houden dat met hoogbouw dicht op elkaar kan worden gebouwd. Dat is ook tot uiting gebracht in de eerdergenoemde beleidsstukken. De minimale afstand tussen de woningen van eisers en de woonblokken genoemd in het bouwplan bedraagt 27 meter. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke afstand, en de daarmee gepaard gaande aantasting van uitzicht en privacy, onder de gegeven omstandigheden acceptabel moet worden geacht.
Bezonning
Verweerder heeft de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning onderzocht. Blijkens de bezonningstabellen (welke zijn gehecht aan het besluit van 9 juli 2008) valt de slagschaduw van het hoogste bouwlok (blok D; 34 meter) niet op de gebouwen van de Verenigingen. Dat geldt ook voor de slagschaduw van blok A, dat weliswaar dichter op de gebouwen van de Verenigingen staat, doch ook beduidend lager is dan bouwblok D. De woningen aan de Ridder van Catsweg hebben slechts te maken met schaduw van bouwblokken B en C, maar dit betreft bouwblokken met maar vier of vijf bouwlagen en eventuele schaduw treedt pas op in de namiddag (in de wintermaanden) of in de avond (in de zomermaanden). Rekening houdend met de omstandigheid dat het hier gaat om een locatie voor hoogbouw (tot 50 meter), kunnen de effecten van de schaduw zoals blijkt uit de bezonningstabellen, alleszins acceptabel worden geacht. Dat de gegevens zoals vermeld in de bezonningstabellen een onjuist beeld zouden scheppen, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht redelijk dat de tabellen zich hebben beperkt tot de periode maart tot en met oktober. In de maanden november tot en met februari staat de zon zo laag dat er in een stedelijk gebied rekening mee moet worden gehouden dat doorgaans weinig rechtstreeks zonlicht op een woning zal vallen.
Windhinder/reflectie zonlicht
Eisers zijn er niet in geslaagd tot op zekere hoogte aannemelijk te maken dat gevaar dreigt van zodanige overlast door wind of zonlichtreflectie, dat het bouwplan zou leiden tot onaanvaardbare hinder op deze twee punten. Bovendien geldt dat bij gebleken hinder over het algemeen maatregelen kunnen worden genomen -ook na de bouw- die hinder voorkomt of laat afnemen, bijvoorbeeld plaatsing van een zonwering en/of windschermen en dergelijke. De rechtbank ziet in hetgeen eisers op deze punten hebben aangevoerd geen aanleiding de besluitvorming van verweerder aan te tasten.
Verkeersdoorstroming en -veiligheid
Door verweerder is onder meer overlegd een concept-eindrapport van 19 december 2008 afkomstig van [N] B.V. In deze rapportage is bezien wat de gevolgen zijn van de verschillende projecten (waaronder het onderhavige bouwplan) in het Boerhaavekwartier. Blijkens deze rapportage zal er weliswaar sprake zijn van toename van verkeer door realisering van de geplande projecten, maar met relatief eenvoudige middelen (zoals opstelstroken) kan dit extra verkeer in goede banen worden geleid zonder dat dit ten koste gaat van de verkeersveiligheid. Hiervan uitgaande wordt in bedoelde rapportage geconcludeerd dat het bouwplan niet tot onwenselijke ontwikkelingen zal leiden op verkeersgebied in het Boerhaavekwartier. Eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat deze conclusie onjuist is.
Aantal woningen per hectare
In de ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030 staat vermeld dat het centrumstedelijke woonmilieu een dichtheid kent van rond de 50 woningen per hectare. In genoemde structuurvisie valt de onderhavige locatie binnen het centrumstedelijk woonmilieu. De vraag doet zich voor of door realisering van het bouwplan (waarmee 138 woningen gerealiseerd worden) de norm van 50 woningen per hectare overschreden wordt, en zo ja, welke consequentie hieraan verbonden moet worden.
De rechtbank wijst erop dat bij de beantwoording van de eerste vraag van belang is welk gebied men in acht neemt bij de berekening van het aantal woningen per hectare. De rechtbank is van oordeel dat niet uitsluitend naar de bouwlocatie zelf dient te worden gekeken, of naar het gebied dat daar direct aan grenst gelijk eiser sub 4 heeft gesteld. Indien van een dergelijk nauw omsloten gebied rond de bouwlocatie wordt uitgaan zou het realiseren van hoogbouw veelal leiden tot overschrijding van de norm, terwijl het bouwperceel juist bestemd is voor hoogbouw tot 50 meter. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de berekening de wijk Bloemendaal in acht moet worden genomen. Ter zitting heeft verweerder op de stadsplattegrond van de gemeente Gouda desgevraagd aangegeven dat deze wijk in het zuiden begrensd is door het treinspoor, in het oosten door het water langs de [c-straat] en de Bloemendaalseweg, en in het noorden en noordwesten door de Rijksweg, de Groenhovenweg en de Mijssingel. Het Groenhovenpark en het industrieterrein ten zuiden van dit park maken geen onderdeel uit van het door verweerder aan de berekening ten grondslag gelegde gebied.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van bovenomschreven gebied voor berekening van de centrumstedelijke woonmilieunorm. Het gebied is visueel ruimtelijk te onderscheiden van andere gebieden en door middel van wegen en water afgegrensd. Voorts ligt de nadruk in het gehele gebied op de woonfunctie. De stelling dat bij het bepalen van het in acht te nemen gebied aansluiting zou moeten worden gezocht bij bestemmingsplangrenzen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat bij het bepalen van de woonmilieunorm het volgen van visuele afscheidingen rond gebieden met een dominante functie (in casu wonen), meer voor de hand ligt, dan het volgen van een bestemmingsplangrens.
Uitgaande van voornoemd gebied heeft verweerder berekend dat het gemiddeld aantal woningen per hectare zonder het bouwplan 36,8 bedraagt, en na realisering van het bouwplan 38,1. Door eisers is niet aannemelijk gemaakt dat deze berekening onjuist zou zijn. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam onderbouwd dat ook na realisering van de woningen van het bouwplan de centrumstedelijke woonmilieunorm niet wordt overschreden. Aan de vraag of overschrijding van de norm consequenties moet hebben, komt de rechtbank daarom niet toe.
Parkeerdruk
Verweerder heeft de uitgave van "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (ASVV 2004) gehanteerd bij het bepalen van de parkeernorm. Op basis van de kencijfers uit genoemde aanbevelingen heeft verweerder berekend dat het te realiseren bouwplan 187 parkeerplaatsen nodig heeft. Het bouwplan voorziet in het creëren van 207 parkeerplaatsen. De rechtbank is niet gebleken dat deze berekening onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onjuistheden bevat. Terecht is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat bezoekers van het Groene Hart Ziekenhuis ook gebruik zullen gaan maken van de parkeerplaatsen uit het bouwplan. Voor zover dit problemen oplevert, behoort het oplossen ervan niet tot de verantwoordelijkheid van [D]. Laatstgenoemde dient er slechts voor te zorgen dat het bouwplan voorziet in het als gevolg van het bouwplan benodigde aantal parkeerplaatsen. Dat het bouwplan voorziet in de benodigde parkeerplaatsen is genoegzaam uit de berekening gebleken.
Luchtkwaliteit
Verweerder heeft door [O] een onderzoek naar de luchtkwaliteit laten verrichten. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 november 2007 gerapporteerd. Het bouwplan, zo stelt het rapport, zal niet in betekenende mate een bijdrage leveren aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Realisatie van het bouwplan leidt niet tot overschrijding van de grenswaarde van Bijlage II van de Wet milieubeheer. Het is de rechtbank niet gebleken dat het rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onjuistheden bevat. Nu door eisers geen rapportage van een ter zake deskundige is overgelegd ter weerlegging van de Rapportage van [O], heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het bouwplan voldoet aan de eisen van luchtkwaliteit.
Het argument dat verweerder bij het vaststellen van de mate van luchtverontreiniging had moeten kijken naar de combinatie van het bouwplan met het project [gebied], snijdt geen hout. Deze zogenaamde anticumulatieregeling is gebaseerd op artikel 5 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen, doch dit Besluit is gelet op het resultaat van de metingen niet van toepassing op het onderhavige bouwplan. Daarvoor waren de gemeten waarden te laag. Mitsdien kan worden volstaan met de metingen naar de gevolgen van het bouwplan zelf.
Geluidsoverlast
Volgens het in opdracht van verweerder uitgevoerde akoestisch onderzoek van [O] van
29 november 2007 en het aanvullende onderzoek, uitgevoerd door de Milieudienst Midden-Holland, wordt de voorkeursgrenswaarde van geluid afkomstig van de [a-straat], de Van Limburg Stirumweg en het spoortraject op de gevels van de geprojecteerde woningen in de blokken C en D overschreden met enkele decibels. De gemeten waarden vanwege deze wegen en het spoortraject zijn respectievelijk 48 en 55 dB.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 5 februari 2008 een besluit heeft genomen waarbij hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet leidt tot een situatie waarin de grenswaarden van de Wet geluidhinder worden overschreden.
Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
Ofschoon duidelijk is dat realisering van het bouwplan voor omwonenden zal leiden tot enige mate van hinder, immers het uitzicht wordt minder, er zal enige last kunnen zijn van schaduw, er komt meer verkeer, er zal minder privacy zijn enzovoorts, doch dit zijn allemaal aspecten waarmee bewoners in een stedelijke omgeving
-binnen zekere grenzen- rekening mee moeten houden. Niet aannemelijk is geworden dat het bouwplan tot zodanige (over)last en/of hinder leidt dat genoemde grenzen worden overschreden.
Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder op goede gronden de gevraagde bouwvergunning verleend.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. de Valk, mr. A.L. Frenkel en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.