ECLI:NL:RBSGR:2010:BM0896

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535466-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake poging doodslag op minderjarige zoon met heropening en schorsing van het onderzoek

Op 12 april 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een tussenvonnis gewezen in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag op zijn minderjarige zoon, die op het moment van de feiten nog geen half jaar oud was. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen, omdat zij zich niet voldoende voorgelicht achtte over de persoon van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht en een behandeling bij De Waag als bijzondere voorwaarde.

De rechtbank heeft verschillende rapporten van deskundigen in overweging genomen, waaronder voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland en psychologische en psychiatrische rapporten. De deskundigen hebben geconcludeerd dat er een relatie bestaat tussen de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte en het kernincident waarbij de verdachte zijn zoon op 26 juni 2009 heeft geschud. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ook op 18 juli 2009 een nieuw trauma is ontstaan bij de zoon, dat niet verklaard kan worden door de handelingen die de verdachte heeft beschreven.

De rechtbank heeft de deskundigen verzocht om aanvullend te rapporteren over de persoonlijkheid van de verdachte, de toerekenbaarheid van de tenlastegelegde feiten en de meest geschikte strafmodaliteit. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor een periode van maximaal drie maanden en heeft de officier van justitie verzocht om de deskundigen op de hoogte te stellen van de hervatting van het onderzoek op 14 juni 2010. Het tussenvonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/535466-09
Datum uitspraak: 12 april 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres]
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland", huis van bewaring "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 maart 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Wladimiroff, advocaat te ’s Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.F. Baas heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na een wijziging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (zijn zoon) [X], welke nog geen half jaar oud was, van het leven te beroven, hem opzettelijk: (meermalen) (krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) opzettelijk (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig) (op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen, in elk geval (meermalen) geweld tegen hem heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] aan zijn zoon [X], welke nog geen half jaar oud was, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schedel(basis)fractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of bloedingen in de ogen, althans ernstig hersen- en/of oogletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk: (meermalen) (krachtig) vast te pakken en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar te schudden en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer te bewegen, en/of hem (meermalen) (krachtig) (op zijn, verdachte's, schoot) neer te zetten en/of hem (meermalen) te laten vallen, in elk geval (meermalen) geweld tegen hem uit te oefenen;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoon [X], welke nog geen half jaar oud was, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hem met dat opzet: (meermalen) (krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig) (op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen, althans (meermalen) geweld tegen hem heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats], opzettelijk een persoon (te weten zijn zoon [X], welke nog geen half jaar oud was) (meermalen) (krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig)(op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen, in elk geval (meermalen) geweld op hem heeft uitgeoefend tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schedel(basis)fractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of bloedingen in de ogen, althans ernstig hersen- en/of oogletsel), en/of enig letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 304 Wetboek van Strafrecht
en/of (naast of in plaats van het primair tot en met meest subsidiair tenlastegelegde)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] (meermalen) ten aanzien van zijn zoon [X], welke nog geen half jaar oud was, zich zeer, althans aanmerkelijk, in elk geval zodanig onvoorzichtig/onoordeelkundig/onachtzaam/onoplettend heeft gedragen dat deze [X] daardoor zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schedel(basis)fractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of bloedingen in de ogen, althans ernstig hersen- en/of oogletsel) heeft opgelopen, bestaande dat onvoorzichtig/onoordeelkundig/onachtzaam/onoplettend gedrag van verdachte daaruit dat verdachte toen en daar (telkens) die [X] (meermalen) (krachtig) heeft beetgepakt en/of (meermalen) (krachtig) door elkaar heeft geschud en/of hem (meermalen) (krachtig) heen en weer heeft bewogen, en/of hem (meermalen) (krachtig) (op zijn, verdachte's, schoot) heeft neergezet en/of hem (meermalen) heeft laten vallen;
artikel 308 wetboek van strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting
Na de sluiting van het onderzoek is onder de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De rechtbank acht zich omtrent de persoon van de verdachte niet voldoende voorgelicht en acht het daarom noodzakelijk dat alsnog aanvullend over hem wordt gerapporteerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 9 november 2009, opgesteld door [A], het Tripelrapport/Milieuonderzoek van Reclassering Nederland d.d. 31 december 2009, opgesteld door [B], het psychologisch rapport d.d. 8 januari 2010, opgesteld door dr. R. Bullens en het psychiatrisch rapport d.d. 29 december 2009, opgesteld door drs. R. Thomassen.
De deskundige Thomassen spreekt in zijn rapport over een ‘kernincident’, bestaande uit het schudden door verdachte van zijn zoon [X] op 26 juni 2009 en concludeert dat er een causale relatie bestaat tussen de bij de verdachte geconstateerde afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en dit kernincident. Hij beschrijft in dit verband de thuiskomst van verdachte na een lange werkdag en zijn vermoeidheid. Indien de tenlastegelegde feiten bewezen worden vanuit dit scenario concludeert hij tot verminderde toerekeningsvatbaarheid hiervoor. De deskundige benadrukt dat hij daarbij niet is uitgegaan van letsel bij [X] vanuit een meer of minder systematisch terugkerende mishandeling die door verdachte is toegebracht, waarbij hij ook als doel zou hebben gehad zijn zoon te mishandelen. Mocht, zo vervolgt rapporteur, uit de verdere procesgang echter blijken dat een dergelijke situatie wel aan de orde is, dan ontstaat er mogelijk vanuit psychiatrisch oogpunt een andere overweging ten aanzien van de toerekenbaarheid.
Ook de deskundige Bullens beperkt zich in zijn beantwoording van de vraagstelling feitelijk tot het incident op 26 juni 2009. Hij relateert de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte aan diens spanningen op die dag en beschrijft dat verdachte toen tot een punt van radeloze machteloosheid kwam en de controle over zijn handelen verloor.
De beide gedragsdeskundigen melden dat er overeenstemming tussen hen bestond met betrekking tot de diagnostische overwegingen, de forensische beschouwing en de beantwoording van de vragen.
Ter terechtzitting heeft de deskundige medicus en forensisch arts dr. R.A.C. Bilo verslag gedaan van zijn bevindingen op basis van kennisneming van het strafdossier en deze bevindingen nader toegelicht in antwoord op vragen. De deskundige heeft ter zitting onder meer geconcludeerd dat de klinische noodsituatie van [X] op 18 juli 2009 niet verklaard kan worden door handelingen bij het ‘vliegtuigje spelen’ zoals door verdachte is beschreven. Een ‘rebleeding’ van een oude verwoning door een schijnbaar onschuldige handeling is welliswaar mogelijk, maar de ernstige klachten die bij [X] zijn vastgesteld op 18 juli 2009 kunnen hierdoor niet worden verklaard.
De deskundige heeft ter zitting ook nog uiteengezet dat de verklaringen die de verdachte heeft gegeven voor de blauwe plekken op de billen/de buitenkant van het bovenbeen en de gelige plek op de kaak van [X] (genoemd in het gesprek met het AMK op 21 juli 2009), niet plausibel zijn. Voorts is naar zijn deskundig oordeel niet plausibel dat de schedelfractuur bij [X] is ontstaan door een val, zoals verdachte die heeft beschreven in het gesprek met het AMK, respectievelijk in zijn derde verhoor tegenover de politie. Ook is niet aannemelijk dat deze fractuur is ontstaan tijdens het reanimeren van [X] op 1 juli 2009; de mogelijkheid dat de fractuur die dag is ontstaan toen verdachte [X] neerlegde op de wasmachine kan niet worden uitgesloten.
De rechtbank stelt dus vast dat de gedragsdeskundigen in hun rapporten zich feitelijk beperkt hebben tot een oordeel over de toerekenbaarheid van het ‘kernincident’ op 26 juni 2009 en een daarbij passend scenario, terwijl de deskundige Bilo stelt dat op 18 juli 2009 een nieuw trauma is ontstaan dat niet verklaard kan worden door het ‘vliegtuigje spelen’ zoals verdachte dat heeft beschreven.
De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat de beide gedragsdeskundigen en de reclassering (bij voorkeur de heer [B]) aanvullend rapporteren over de persoonlijkheid van de verdachte, de mate waarin de tenlastegelegde feiten (indien en voor zover bewezen) hem kunnen worden toegerekend en (in het verlengde daarvan) over de volgens hen meest geëigende strafmodaliteit. Wat dat laatste betreft nodigt de rechtbank de deskundigen uit zich uitdrukkelijk uit te laten over de behandeling van verdachte die zij, met name ter voorkoming van recidive, geïndiceerd achten en daarbij aan te geven of een ambulante behandeling zoals zij in hun rapporten hebben aanbevolen, afdoende wordt geacht, danwel behandeling in een meer dwingend kader, zoals bijvoorbeeld in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, noodzakelijk is.
De rechtbank laat het aan de deskundigen over of zij het in het kader van deze aanvullende opdracht noodzakelijk achten opnieuw met verdachte te spreken.
De rechtbank beslist dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst. De stukken zullen in handen van de officier van justitie worden gesteld, tot het doel als hierboven omschreven. De rechtbank verzoekt de officier van justitie de beide gedragsdeskundigen en de deskundige van de reclassering thans reeds op de hoogte te stellen van het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat (14 juni 2010 te 09:00 uur), met het oog op hun mogelijke oproeping ter zitting ten einde toelichting te geven op hun aanvullende rapporten.
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, doch voor niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat dat bedoelde onderzoek naar verwachting niet binnen een maand kan worden voltooid.
Beslissing
De rechtbank,
heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op de terechtzitting van maandag 14 juni 2010 te 09:00 uur;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde uitvoering te geven aan hetgeen in dit tussenvonnis is aangegeven;
beveelt de oproeping van de verdachte, tegen het tijdstip van voormelde terechtzitting;
beveelt de kennisgeving aan de raadsvrouw van de verdachte van het tijdstip van voormelde terechtzitting.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mr. A.S.I. van Delden, rechter,
en mr. E.E. Schotte, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Dongen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2010.