Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/7933 (verzoek) AWB 10/7932 (beroep) AWB 10/7934 (bewaring)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken tevens voorzieningenrechter
eiser en verzoeker [naam], van Ugandese nationaliteit, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam,
de minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Op 24 februari 2010 is eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 2 maart 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 2 maart 2010 heeft eiser tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 maart 2010 waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
Het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel zijn behandeld ter zitting van 12 maart 2010. Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig L. Lumdsen, tolk in de Engelse taal.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: de rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. In september 2009 heeft eiser als jeugdleider een groep [partijnaam] gemobiliseerd en is in opstand gekomen tegen de regering. De aanleiding was dat koning Kabaka huisarrest kreeg en CSB Radio uit de lucht werd gehaald. Met deze groep ging eiser naar het parlement in Kampala, alwaar zij werden tegengehouden en beschoten door de oproerpolitie. Er vielen gewonden en doden aan beide zijden. Vervolgens ging de Chieftaincy of Military Intelligence (CMI) op zoek naar de leiders van de groepen die in opstand waren gekomen. Een van de leiders werd gevonden en is verdwenen. Eiser vreest dat hij is vermoord. Daarna ging de CMI op zoek naar eiser. Toen eiser in een café zat, kwam er een man binnen met een pistool. Vlak daarvoor was eiser door iemand aangewezen. Eiser ging naar het toilet en wist te ontsnappen. De volgende dag werd eiser gebeld door de bazin van het café, die vertelde dat de CMI had gezegd dat zij eiser zouden vermoorden. De CMI wist waar eiser woonde en eiser vreesde voor zijn leven. Mensen van de CMI zijn vaak bij eisers huis langs geweest, waar zij zijn vrouw bedreigden. Eenmaal was eiser thuis en heeft hij zich in een ruimte boven het plafond verstopt. Op een gegeven moment kreeg eiser de kans om voor zijn werk naar Rotterdam te gaan en daarmee om Uganda te verlaten.
3. Overwegingen ten aanzien van de asielaanvraag
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Eiser is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. Artikel 4 van Richtlijn 2004/83 (Definitierichtlijn) bepaalt, voor zover relevant, het volgende. Het eerste lid schrijft voor dat de lidstaten van de verzoeker mogen verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
In het vijfde lid wordt bepaald dat wanneer lidstaten het beginsel toepassen, volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om internationale bescherming te staven, de verzoeker ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de verzoeker, geloofwaardig wordt geacht en hem het voordeel van de twijfel wordt gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn overgelegd, of er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen.
4. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
5. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
6. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
7. De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen en als gevolg daarvan heeft kunnen concluderen dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
8. Verweerder heeft de aanvraag van eiser binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Eiser heeft verklaard dat hij in het bezit was van een aanmeldformulier van het de partij [naam], een kopie van zijn gestolen lidmaatschapskaart van deze partij en het manifest van de partij [naam]. Eiser stelt dat hij er niet aan heeft gedacht deze documenten mee te nemen. Verweerder kan eiser hierin niet volgen, omdat hij immers van plan was asiel aan te vragen. Daarom is het ontbreken van documenten niet verschoonbaar. Aan de door eiser in beroep overgelegde brief van Prof. Morris W. Ogenga – Latigo hecht verweerder niet de waarde die eiser er aan wenst te hechten, omdat het geen origineel betreft.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is tegengeworpen. Eiser is druk bezig met het opvragen van de benodigde documenten, verweerder had hem hiervoor tijd moeten gunnen. Verweerder schendt hiermee artikel 4 van de Definitierichtlijn omdat verweerder verplicht is met verzoeker samen te werken. Het woord “beschikt” in artikel 4, vijfde lid, onder b, van de Definitierichtlijn moet worden gelezen als “bij zich heeft”.
10. Gezien de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 juli 2007 (2007003043/1) en 25 maart 2008 (200708599/1) (beide te vinden op www.raadvanstate.nl) is de rechtbank van oordeel dat, voor zover artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn al een direct toepasbare norm zou inhouden, er geen grond bestaat voor het oordeel dat de hierin opgenomen samenwerkingsplicht verder strekt dan dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om elementen ter staving van zijn asielverzoek in te dienen. Vervolgens dient verweerder, na te hebben bezien in hoeverre deze elementen relevant zijn en aanleiding geven het verzoek in te willigen, het resultaat van de beoordeling daarvan, voordat een beslissing wordt genomen, mede te delen aan eiser, zodat deze de mogelijkheid heeft eventuele gebreken te herstellen. Uit dit artikellid volgt evenzeer dat van eiser mag worden verwacht dat hij alle elementen ter staving van zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en nader uitgewerkt in paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, wordt van eiser verwacht dat hij documenten omtrent zijn asielrelaas reeds bij de aanvraag overlegt en dat, indien dit niet is gebeurd, hij aannemelijk dient te maken dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit op grond van artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn niet zou mogen worden verlangd. Evenmin bestaat grond voor het oordeel, dat verweerder op grond van de samenwerkingsplicht gehouden zou zijn eiser tegemoet te komen door hem in de gelegenheid te stellen alsnog de documenten te overleggen die zijn aanvraag kunnen staven.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat, voor zover artikel 4, vijfde lid, van de Definitierichtlijn rechtstreeks toepasbaar is, er geen grond is voor het oordeel dat verweerder, door eiser artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 tegen te werpen, heeft gehandeld in strijd met dit artikel. Eiser stelt dat voldaan is aan de voorwaarde van het vijfde lid, onder a, van genoemd artikel en dat verweerder eiser daarom het voordeel van de twijfel had moeten gunnen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat verweerder hiertoe in redelijkheid niet gehouden was. Daartoe overweegt de rechtbank dat de voorwaarden waaraan moet worden voldaan in het vijfde lid cumulatief staan genoemd, zodat het enkele voldoen aan één voorwaarde onvoldoende is. Eiser heeft niet alle relevante elementen waarover hij beschikt, overgelegd. Daartoe is redegevend dat eiser, alhoewel hij van plan was in Nederland asiel aan te vragen, niet de documenten van de partij [naam] waarover hij beschikte heeft overgelegd. Verweerder heeft zijn verklaring, te weten dat hij er niet aan heeft gedacht deze mee te nemen, onvoldoende kunnen achten. Derhalve is niet voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder b, van de Definitierichtlijn. Voorts behoefde verweerder de brief die eiser in beroep heeft overgelegd niet alsnog bij zijn beoordeling te betrekken, nu dit niet het origineel betreft.
12. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kunnen tegenwerpen.
13. Blijkens vaste jurisprudentie van de AbRS mogen - indien zich één van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet - in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
14. Partijen zijn verdeeld over de vraag of van eisers relaas in positieve overtuigingskracht uitgaat. In de overgelegde brief van Prof. Morris W. Ogenga – Latigo wordt bevestigd dat eiser een actieve jeugdleider was van de partij [naam]. Hiermee is voldoende aangetoond dat eiser een actief lid was. In het spraakgebruik wordt alleen de afkorting gebruikt. Het is dan ook niet raar dat eiser zich door grote stress even niet kon herinneren waar de afkorting voor staat. Verweerders standpunt, dat eiser slechts uit derde hand over de vervolging door de CMI heeft gehoord, is feitelijk onjuist. Ten eerste heeft de CMI eiser gezocht in het café. Ten tweede was eiser eenmaal thuis en heeft hij zich verstopt toen de CMI hem kwam zoeken.
15. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eisers relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het niet geloofwaardig is dat eiser actief lid was van de partij [naam], maar niet wist waar de afkorting voor staat. Daarnaast heeft verweerder niet geloofwaardig kunnen achten dat de CMI eiser zoekt, omdat het niet waarschijnlijk is dat eiser zo eenvoudig uit het café heeft weten te ontsnappen. Immers, als de CMI echt op zoek was naar eiser, zou de man in het café eiser niet uit het oog hebben verloren. Daarnaast heeft eiser verklaard dat de CMI twintig tot dertig keer bij eiser langs is geweest, maar dat eiser slechts eenmaal thuis was. Verweerder heeft dit bevreemdend kunnen achten omdat eiser ook heeft verklaard nog vaak thuis te komen en ook thuis te overnachten. Ten slotte heeft eiser wisselend verklaard over het moment waarop de CMI voor het laatst een bezoek bracht aan eisers huis. Verweerder heeft op goede gronden geoordeeld dat er van eisers relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
16. Uit het voorgaande volgt dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 Awb onmiddellijk op dat beroep. De voorzieningenrechter verklaart het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van eiser ongegrond. Dat brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening bij gebrek aan belang afwijst.
4. Overwegingen inzake de vrijheidsontnemende maatregel
17. Verweerder is voorts op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden. Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen.
18. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen voeren. Daartoe is redengevend dat de asielaanvraag van eiser is afgewezen.
19. Ook het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is zodoende ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
20. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/7932,
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/7933,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 10/7934,
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. A.L. Braam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de asielaanvraag bedraagt één week.
De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel bedraagt eveneens één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.